Paul Verheijen

ALTAARSTUKKEN

Terminologie

Een retabel of altaarstuk, is een liturgisch schilder- of beeldhouwwerk, dat bedoeld is om in een kerkgebouw op of achter een altaar te plaatsen. Meestal bestaat een retabel uit meerdere panelen, al dan niet met scharnieren aan elkaar bevestigd. Retabels bestaan alleen in de katholieke traditie. De voorstellingen verwijzen dikwijls naar de bijbelse persoon of de heilige aan wie het altaar is gewijd. Soms zijn in het retabel reliekhouders, tabernakels of vrijstaande beelden verwerkt. Geschilderde retabels of altaarstukken tonen vaak een donorportret.
Het woord retabel is afgeleid van de Latijnse woorden retro 'achterwaarts' en tabula 'plank', omdat een retabel meestal achter een altaar werd geplaatst. Als het ervoor wordt geplaatst - dan vaak gemaakt van stof, hout of edelmetaal - spreekt men van een antependium of frontaal.
Soms is het retabel geplaatst op een voetstuk, de predella geheten, Italiaans voor 'verhoging, podium'.
Een retabel bestaat in de regel uit een middenpaneel en twee zijpanelen op zijluiken, en vormt zo een drieluik of triptiek.
Heeft het retabel meer dan twee zijluiken dan wordt de term polyptiek of veelluik gebezigd.
Wanneer het retabel geen zijluiken heeft, gebruikt men ook wel de Italiaanse term pala.

Geschiedenis

Het gebruik van een altaarstuk is ontstaan in Zuid-Europa uit een heidens gebruik, waarbij een viering werd gehouden op het graf van een overledene, het zogenaamde dodenmaal (ad santo). Dit werd door de christenen overgenomen die naast de eucharistieviering ook op het graf van een martelaar een viering hielden. Dit duurde tot 313 toen het Edict van Milaan van kracht werd. Vanaf dat moment wordt de algemene opvatting dat een mis-altaar van steen moet zijn en zich bij voorkeur op het graf van een martelaar moet bevinden. Omdat dit niet bij elk graf mogelijk was werden veel lichamen uit elkaar gehaald en als relieken over Europa verspreid. Met de relieken werden altaren van vermeende kracht voorzien.

Tot de 12e eeuw stond de celebrant achter het altaar, met zijn gezicht naar de gelovigen, in de 12e eeuw wordt de elevatie ingevoerd, het opheffen van de geconsecreerde hostie. Tijdens het Vierde Lateraans Concilie in 1215 werd definitief vastgesteld dat de celebrant vóór het altaar moet staan, met zijn rug naar de gelovigen. Dit heeft een groot gevolg gehad voor de ontwikkeling van het altaarstuk. Voor de 12e eeuw stond er geen altaarstuk op het altaar, want dan werd het zicht op de celebrant ontnomen, maar er stond of hing een antependium voor het altaar. Vaak werd het enkele decennia na de invoering van de elevatie omgebouwd tot altaarstuk voor op het altaar, maar de oorsprong is dan nog steeds zichtbaar omdat in de decennia dat de celebrant voor het altaar stond er met de voeten tegenaan is gestoten, dit zou ook de reden kunnen zijn geweest om de antependia op het altaar te plaatsen.

Tot ongeveer midden 13e eeuw worden in de christelijke wereld heiligenplanken gemaakt, paneeltjes met een afbeelding van een heilige die werd opgehangen op een plaats waar de heilige een wonder had verricht. Ondanks het feit dat dit niet als altaarstuk was bedoeld werd het toch vaak op een altaar geplaatst. Vanaf het begin van de 14e eeuw groeien de heiligenplanken met één enkele heilige in de breedte. Er worden allerlei kleine paneeltjes gemaakt met afzonderlijke heiligen die in een groot lijstwerk worden geplaatst. De ontwikkeling ten noorden van de Alpen gaat ongeveer gelijk op met de ontwikkeling ten zuiden, maar vanaf de 12e eeuw begint het in het noorden al te veranderen. Bij de altaarstukken in het noorden ontbreekt de centrale voorstelling, het altaarstuk wordt opgedeeld in compartimenten. Aan het einde van de 13e eeuw ontstaan de reliekaltaren. Deze staan aan de oorsprong van de veelluiken, een altaarstuk met beweegbare luiken die vaak het gehele jaar gesloten waren behalve op de feestdag van de heilige die op het altaar stond. Doordat de aanweas van altaarstukken in het noorden veel sneller groeide en de retabels door zijn beweegbare luiken een meer dynamisch effect kregen in tegenstelling tot de statische zuidelijke altaarstukken (met uitzondering van Spanje), hadden ze een groter effect op de gelovigen. Door de rijkversierde lijsten verspreidde zich architectuurvormen over Europa.
Het altaarstuk was in principe bedoeld als visuele toevoeging voor de middeleeuwse analfabetische gelovige. De afbeelding op het altaarstuk vertelde een verhaal dat de gelovige kende van de kerkmis en bracht hem in contact met de heilige(n) op de afbeelding die werd beschouwd als een middel tot devotie.
Omdat de gelovigen op relieken afkwamen en de gelovigen geld meenamen voor de vele bedelorden in Europa, werd het al gauw een wedstrijd om zo veel mogelijk relieken te hebben en daarmee zo veel mogelijk altaren. Zo ontstonden er zijaltaren die tegen een pilaar werden geplaatst en alle een eigen altaarstuk kregen, waardoor de kerken soms overvol raakten.

Soorten

In de romaanse periode bestonden de meeste retabels uit edelsmeedwerk of uit steen gehouwen reliëfs. In de gotische periode werden vooral uit hout gesneden retabels met reliëfvoorstellingen geproduceerd. Vanaf de zestiende eeuw maakte het gebeeldhouwde retabel geleidelijk plaats voor het geschilderde altaarstuk. Voorbeelden hiervan bevinden zich in talloze kerken in heel Europa en musea wereldwijd. Ook op deze website wordt er een aantal besproken.
In Noordwest-Europa hebben veel retabels de beeldenstormen van de 16e eeuw niet overleefd. Onderdelen van retabels worden al sinds de 19e eeuw verhandeld op de kunstmarkt. In Zuid-Duitsland en Spanje zijn nog relatief veel retabels compleet bewaard. In de tijd van de neogotiek herleefde de interesse en werden talloze retabels gemaakt. Na het Tweede Vaticaans Concilie maakte het traditionele hoogaltaar met retabel in veel kerken plaats voor het volksaltaar, dat vrijwel nooit een retabel heeft.
Op deze menupagina staat een selectie van altaarstukken die op deze website worden besproken.
2016 Paul Verheijen / Nijmegen