Paul Verheijen

DAVID

Echte man - Goliat - Buiten de bijbel - Davidster

Echte man

In de bijbelboeken Samuël, Koningen, Kronieken en Psalmen lezen we over David, een jongen die zo mooi citer kan spelen dat boze geesten op de vlucht slaan.
Met succes neemt hij het op tegen de Filistijnse tegenstander, de reus Goliat.
Hij is de onbetwiste leider van Juda, schildknaap, vluchteling en huurling, koning die met ontbloot bovenlijf danst en zingt voor zijn God, hij verenigt het zuidelijke Juda en het noordelijke Israël en maakt van Jeruzalem zijn hoofdstad, hij verovert vrouwen, doodt mannen, konkelt, liegt en jubelt, rouwt om geliefden en kinderen.
Zijn 'affaire' met Batseba was voor veel kunstenaars een aantrekkelijk onderwerp en een welkome gelegenheid om badend naakt te kunnen schilderen.
Hoogbejaard sterft David met een jong meisje op schoot dat vergeefs probeert hem te verwarmen.
Kortom: David is man in alles en de hele David-cyclus leest als een roman.
Ondanks al zijn negatieve handelingen verkreeg David een plek op de heiligenkalender en wel op 29 december.

Goliat

De overwinning van de herdersjongen en latere koning David op de Filistijnse reus Goliat staat beschreven in het 17e hoofdstuk van het eerste boek Samuël.
Zodra het leger van koning Saul in slaglinie staat opgesteld tegenover de Filistijnse indringers, treedt uit het vijandelijke kamp de vechtersbaas Goliat naar voren.
Hij is bijna drie meter lang en zwaarbewapend daagt hij de Israëlieten veertig dagen lang uit iemand op hem af te sturen voor een duel dat dan moet uitmaken wie de overwinning kan opeisen.
De herdersjongen David die toevallig op het slagveld verzeild raakt, hoort de uitdaging ook en gaat er, met toestemming van koning Saul, op in.
Eén enkele, goedgemikte steen slingert hij naar Goliat en velt daarmee de reus.
David pakt diens zwaard en onthoofdt hem, waarna hij het hoofd naar Jeruzalem brengt en de overwinning op de Filistijnen gevierd kan worden.
David nam het hoofd van de Filistijn mee om het naar Jeruzalem te brengen; de wapens die hij hem had afgenomen legde hij in zijn tent. Terwijl Saul toekeek hoe David de Filistijn tegemoet trad, vroeg hij aan zijn opperbevelhebber Abner: ‘Zeg eens, van wie is die jongen een zoon?’ ‘Zo waar u leeft, koning,’ antwoordde Abner, ‘ik weet het niet.’ ‘Zoek dan uit van wie die jongeman een zoon is,’ droeg de koning hem op. Toen David na zijn overwinning op de Filistijn terugkwam, wachtte Abner hem op en leidde hem naar Saul. Het hoofd van de Filistijn had hij nog in zijn hand. ‘Van wie ben jij een zoon, jongen?’ vroeg Saul, en David antwoordde: ‘Ik ben de zoon van uw dienaar Isaï uit Betlehem.’
(1 Samuel 17,54-57)
Dit korte bijbelfragment uit Davids heldenverhaal was voor vele kunstenaars voldoende het als onderwerp van een schilderij te nemen.
Voorstellingen van David met het hoofd van Goliat waren uiterst populair bij Caravaggio en zijn navolgers, de caravaggisten.
Onthoofdingen en afgehouwen hoofden behoren tot de meest agressieve kunstuitingen.
Ze zijn bedoeld om waardering uit te drukken voor de onthoofder of onthoofdster (zie Judit) of voor de onthoofde (zie Johannes de Doper).

Buiten de bijbel

David is de eerste persoon in de bijbel van wie buiten de Bijbel indirecte aanwijzingen zijn voor zijn bestaan.
In 1993 en 1994 zijn bij opgravingen in Dan twee stukken van een stèle ontdekt met een zwaargehavende Aramese inscriptie erop.
Vertaald en aangevuld luidt de tekst:
En ik doodde twee machtige koningen, die uitgerust hebben tweeduizend wagens en tweeduizend ruiters. Ik doodde Joram, zoon van Achab, koning van Israël, en ik doodde Achazja, zoon van Joram, koning van het huis van David.
De eerstgenoemde Joram en Achazja werden volgens het bijbelverhaal doodgeschoten door legerbevelhebber Jehu die hierna zelf koning van het Noordrijk werd.
De ik-figuur in de inscriptie zou dan Jehu moeten zijn.
Hoewel er dus geen directe verwijzing is naar David, beschouwen ook sceptische wetenschappers de inscriptie als bewijs voor het bestaan van een koning David, omdat de tweede genoemde Joram en zijn zoon Achazja in de bijbel voorkomen als nazaten van David.
(Zie 2 Koningen 8,16 - 9,29)

Davidster

Niemand in het Eerste Testament krijgt zoveel aandacht als David.
Zijn naam leeft verder in het Tweede Testament en zelfs in onze tijd heet het hexagram, het zespuntige symbool van Israël de mageen David, de davidster, letterlijk: schild van David.
Er zijn talloze verklaringen voor de betekenis ervan, waarvan er één gebaseerd is op een joods volksverhaal dat een uitwerking is van het bijbelse verhaal dat David, op de vlucht voor koning Saul, zich verschuilt in de grot Adullam.
(1 Samuël 22,1; 2 Samuël 23,13; 1 Kronieken 11,15)

Eens zag David, de herder, spinnen hun web weven. Toen sprak hij: 'Heerser over de wereld, welk nut heeft deze spin, die U geschapen hebt? Het hele jaar door weeft zij haar web en het dient nergens voor, zij heeft helemaal geen nut.'
Toen antwoordde God: 'David, jij spot over dit nietige schepsel? Onthoud, er zal een tijd komen, dat jij het nodig hebt!'
Toen koning Sauls toorn over David kwam, vluchtte David naar de grot Adullam en verborg zich daar. Toen zond God een spin. Zij weefde voor de hele ingang van de grot een groot web en sloot zo de ingang af.
Saul en zijn gevolg achtervolgden David en zij kwamen bij de ingang van de grot Adullam. Saul zag het spinneweb en zei: 'Hier is beslist geen mens naar binnen gegaan. Als hier iemand naar binnen gegaan zou zijn, had hij het web kapot moeten maken.' Saul ging niet de grot in, maar vervolgde zijn weg.
Toen David uit de grot kwam en de spin in haar web zag zitten, kuste hij haar en zei: 'Jij hebt mijn leven gered. Geprezen zij je schepper, en geprezen zijt Gij, Heerser over de aarde! Kan iemand iets scheppen zoals U?! Al uw daden zijn van groot belang!'

(Uit: Israel Zwi Kanner - Jüdische Märchen)

De davidster zou een vereenvoudigde weergave zijn van dit spinneweb dat David beschermde.
2016 Paul Verheijen / Nijmegen