Paul Verheijen

HAGAR

Egyptische slavin - Ismaël in de Koran - Hagar volgens Paulus

Egyptische slavin

Het verhaal van de Egyptische slavin Hagar - draagmoeder avant la lettre - wordt in de bijbel verteld in twee hoofdstukken uit Genesis.
Abrams vrouw Sarai baarde hem geen kinderen. Nu had zij een Egyptische slavin, Hagar. ‘Luister,’ zei Sarai tegen Abram, ‘de HEER houdt mijn moederschoot gesloten. Je moest maar met mijn slavin slapen, misschien kan ik door haar nakomelingen krijgen.’ Abram stemde met haar voorstel in en Sarai gaf hem haar Egyptische slavin Hagar tot vrouw; Abram woonde toen tien jaar in Kanaän. Hij sliep met Hagar en zij werd zwanger. Toen Hagar merkte dat ze zwanger was, verloor ze elk respect voor haar meesteres. Sarai zei tegen Abram: ‘Voor het onrecht dat mij wordt aangedaan ben jij verantwoordelijk! Ik heb je mijn slavin ter beschikking gesteld, en nu ze weet dat ze zwanger is toont ze geen enkel respect meer voor mij. Laat de HEER maar beoordelen wie er in zijn recht staat: ik of jij.’ Abram antwoordde: ‘Het is jouw slavin, doe met haar wat je goeddunkt.’ Toen maakte Sarai haar het leven zo zwaar dat ze vluchtte. De engel van de HEER trof haar in de woestijn aan bij een waterbron, de bron die aan de weg naar Sur ligt. ‘Hagar, slavin van Sarai, waar kom je vandaan en waar ga je heen?’ vroeg Hij. ‘Ik ben gevlucht voor Sarai, mijn meesteres,’ antwoordde ze. ‘Ga naar je meesteres terug,’ zei de engel van de HEER, ‘en wees haar weer gehoorzaam.’ En Hij vervolgde: ‘Ik zal je heel veel nakomelingen geven, zo veel dat ze niet te tellen zullen zijn. Je bent nu zwanger en je zult een zoon ter wereld brengen. Die moet je Ismaël noemen, want de HEER heeft gehoord hoe zwaar je het te verduren had. Een wilde ezel van een mens zal hij zijn: hij schopt iedereen, iedereen schopt hem. Met al zijn verwanten zal hij in onmin leven.’ Toen riep zij de HEER, die tot haar had gesproken, zo aan: ‘U bent een God van het zien. Want,’ zei ze, ‘heb ik hier niet Hem gezien die naar mij heeft omgezien?’ Daarom noemt men de bron daar Lachai-Roï; hij ligt tussen Kades en Bered. Hagar bracht een zoon ter wereld, en Abram noemde de zoon die zij hem gebaard had Ismaël. Abram was zesentachtig jaar toen Hagar hem Ismaël baarde.
(Genesis 16,1-16)
De HEER zag om naar Sara zoals Hij had beloofd, Hij gaf haar wat Hij had toegezegd: Sara werd zwanger en baarde Abraham op zijn oude dag een zoon, op de vastgestelde tijd, die God hem had genoemd. Abraham noemde de zoon die hij gekregen had en die Sara hem gebaard had, Isaak, en hij besneed Isaak toen deze acht dagen oud was, zoals God hem had opgedragen. Abraham was honderd jaar toen zijn zoon Isaak werd geboren. ‘God maakt dat ik kan lachen,’ zei Sara, ‘en iedereen die dit hoort zal met mij mee lachen. Wie had Abraham durven voorspellen dat ik ooit een kind de borst zou geven? En toch heb ik hem op zijn oude dag nog een zoon gebaard!’ Het kind groeide voorspoedig op, en toen de dag gekomen was dat het van de borst werd genomen, gaf Abraham een groot feest. Sara zag dat de zoon die Abraham bij Hagar, haar Egyptische slavin, had gekregen, spottend lachte. Daarom zei ze tegen Abraham: ‘Jaag die slavin en haar zoon weg, want ik wil niet dat de zoon van die slavin straks deelt in de erfenis die mijn zoon Isaak krijgt.’ Dit voorstel beviel Abraham allerminst; het ging immers om zijn eigen zoon. Maar God zei tegen hem: ‘Je hoeft je niet bezwaard te voelen vanwege de jongen of je slavin. Alles wat Sara je vraagt moet je doen, want alleen de nakomelingen van Isaak zullen gelden als jouw nageslacht. Maar ook uit de zoon van je slavin zal Ik een volk doen voortkomen, omdat ook hij een kind van je is.’ De volgende morgen vroeg nam Abraham brood en een zak water, legde die op Hagars schouder, gaf haar ook het kind mee en stuurde haar weg. Ze trok de woestijn van Berseba in en doolde daar rond. Toen het water uit de zak op was, liet ze haar kind onder een struik achter. Zelf ging ze een eindje verderop zitten, op een boogschot afstand, omdat ze niet kon aanzien hoe haar kind stierf. En terwijl ze daar zo zat, huilde ze bittere tranen. Maar God hoorde de jongen kermen, en de engel van God riep Hagar vanuit de hemel toe: ‘Wat is er, Hagar? Wees gerust: God heeft je jongen, die daar ligt te kermen, gehoord. Sta op, help de jongen overeind en ondersteun hem. Ik zal een groot volk uit hem doen voortkomen.’ Toen opende God haar de ogen en zag ze een waterput. Ze liep ernaartoe, vulde de waterzak en gaf de jongen te drinken. God beschermde de jongen, zodat hij voorspoedig opgroeide. Hij leefde als boogschutter in de woestijn. Hij ging in de woestijn van Paran wonen, en zijn moeder koos een Egyptische vrouw voor hem uit.
(Genesis 21,1-21)

Ismaël in de Koran

Ismaël is in de islam een profeet en boodschapper die door God werd gezonden naar het volk van de Hidjaz. Volgens de islamitische traditie en Arabische genealogiegeleerden was Ismaïl - zoals hij daar heet - de voorvader van de Ismaëlieten, het Arabische volk, en dus tevens de voorvader van Mohammed.
Volgens de Koran is het Ismaïl die bijna werd geofferd door zijn vader Ibrahim (Abraham), maar op het allerlaatst gered. In de Hadith wordt Ismaïl wel bij name genoemd door Mohammed als offerzoon. De bereidheid van Ibrahim om zijn zoon aan God te offeren wordt door moslims elk jaar gevierd tijdens het Offerfeest.

Hagar volgens Paulus

In het Tweede Testament legt Paulus in een brief aan de christenen in Galatië het verhaal van Hagar uit. Hij geeft er een diepere betekenis aan en maakt er een soort allegorie van slavernij en vrijheid van.
Vertelt u eens, u wilt aan de wet onderworpen zijn, maar luistert u wel naar de wet? Er staat immers geschreven dat Abraham twee zonen had: één van zijn slavin en één van zijn vrijgeboren vrouw. De zoon van de slavin werd geboren volgens de loop van de natuur, maar die van de vrijgeboren vrouw dankte zijn geboorte aan de belofte. Dit heeft een diepere betekenis: de vrouwen staan voor twee verbonden. Het ene is het verbond van de Sinai in Arabië, dat slaven baart – dat is Hagar. Als beeld van dat verbond staat Hagar voor het huidige Jeruzalem, dat met haar kinderen in slavernij leeft. Maar het hemelse Jeruzalem is vrij, en dat is onze moeder, want er staat geschreven: ‘Wees verheugd, onvruchtbare vrouw, jij die niet baart. Jubel en juich, jij die geen weeën kent. Want de kinderen van de eenzame vrouw zullen talrijker zijn dan die van de gehuwde.’ En u, broeders en zusters, bent net als Isaak kinderen van de belofte. Maar zoals destijds de zoon die krachtens de natuur geboren werd de zoon vervolgde die krachtens de Geest geboren werd, zo worden nu ook wij vervolgd. Maar wat zegt de Schrift? ‘Jaag de slavin en haar zoon weg, want de zoon van de slavin mag niet met de zoon van de vrijgeboren vrouw delen in de erfenis.’ Kortom, broeders en zusters, wij zijn geen kinderen van de slavin, maar van de vrijgeboren vrouw.
(Galaten 4,21-31)
2016 Paul Verheijen / Nijmegen