Paul Verheijen

REMBRANDT

Jozef en de vrouw van Potifar

Bijbel

Jozef was dus door de Ismaëlieten meegenomen naar Egypte, en daar was hij gekocht door Potifar, een Egyptenaar die tot de hovelingen van de farao behoorde en het bevel voerde over zijn lijfwacht. De HEER stond Jozef terzijde, zodat hij in alles slaagde. Hij werkte in het huis van zijn Egyptische meester. Omdat zijn meester zag dat de HEER Jozef terzijde stond en alles wat hij ter hand nam liet slagen, was hij Jozef goedgezind: hij maakte hem tot zijn persoonlijke bediende, liet de gang van zaken in huis aan hem over en gaf hem het beheer over alles wat hij bezat. En vanaf het ogenblik dat hij hem belastte met het toezicht op zijn huis en zijn bezittingen, zegende de HEER het huis van die Egyptenaar omwille van Jozef. De zegen van de HEER rustte op alles wat hij bezat, in huis en daarbuiten. Daarom vertrouwde hij alles volledig aan Jozef toe; nu Jozef er was, bekommerde hij zich alleen nog om zijn eigen eten en drinken. Jozef was knap en aantrekkelijk. Na verloop van tijd liet de vrouw van zijn meester haar oog op hem vallen. ‘Kom bij me liggen,’ zei ze. Maar dat weigerde hij. ‘Sinds ik hier ben,’ zei hij, ‘hoeft mijn meester zich hier in huis nergens meer om te bekommeren, en hij heeft mij het beheer gegeven over al zijn bezittingen. Er is niemand hier in huis belangrijker dan ik, en hij heeft mij niets onthouden behalve u, omdat u zijn vrouw bent. Hoe zou ik dan zo’n grote wandaad kunnen begaan en zo kunnen zondigen tegen God?’ Dag in dag uit probeerde ze Jozef over te halen, maar hij gaf niet toe, hij wilde niet bij haar gaan liggen. Maar op zekere dag, toen hij het huis binnenkwam om zijn werk te doen en geen van de bedienden daar aanwezig was, greep ze hem bij zijn kleed. ‘Kom bij me liggen,’ drong ze aan, maar hij vluchtte naar buiten; zijn kleed liet hij in haar handen achter. Toen ze besefte dat hij gevlucht was en zijn kleed bij haar had achtergelaten, riep ze haar bedienden en zei tegen hen: ‘Moet je nou zien! Hij moest zo nodig een Hebreeër in huis halen – zeker om zich met ons te kunnen vermaken! Die man is bij me gekomen en wilde bij me liggen, maar ik begon luid te roepen. Toen hij me zo hoorde schreeuwen, ging hij ervandoor en liet zijn kleed hier bij mij achter.’ Ze liet het kleed naast zich liggen totdat Jozefs meester thuiskwam, en vertelde hem hetzelfde verhaal: ‘Die Hebreeuwse slaaf die jij in huis hebt gehaald, is bij me gekomen om zich met me te vermaken. En toen ik begon te schreeuwen, ging hij ervandoor en liet zijn kleed hier bij mij achter.’ Toen Jozefs meester zijn vrouw hoorde vertellen dat ze zo door zijn slaaf was behandeld, werd hij woedend. Hij liet Jozef oppakken en in de gevangenis zetten die bestemd was voor de gevangenen van de koning.
(Genesis 39,1-20)

Thomas Mann

Thomas Mann schreef tussen 1933-1943 een lijvig vierdelig epos Joseph und seine Brüder.
Het derde deel gaat over Jozef in Egypte, waarin zijn reis uitvoerig wordt beschreven, zijn omgang met de Ismaëlieten.
Hij heeft uitvoerige gesprekken met een oude man die hem alles over Egypte vertelt.
Jozef komt bij piramiden, maakt een tocht over de Nijl en zeer uitgebreid wordt vervolgens het hofleven van Potifar beschreven.
Als de vrouw van Potifar in beeld komt, slaat Thomas Mann volledig op hol in zijn fantasie.
Van Mût-em-enet - zoals ze in zijn roman heet - wordt een uitvoerig vrouwenportret gemaakt, zowel over haar uiterlijk als haar innerlijk.
Het ontbreekt deze beeldschone, jonge vrouw aan een liefdesleven: haar oude man is onbekwaam en haar kamerheren zijn ‘verminkt’.
Op Jozef wordt ze hopeloos verliefd en ze doet echt alles om hem in haar sponde te krijgen.
In het hoofdstukje Over Jozefs kuisheid noemt Mann maar liefst zeven redenen waarom Jozef niet op haar avances ingaat.

Geen verleiding maar beschuldiging

De scène van de vrouw van Potifar, die Jozef trachtte te verleiden, is talloze malen in beeld gebracht.
In Italië was het erotische tafereel van de naakte vrouw en de verschrikte Jozef, die wegvluchtte met achterlating van zijn mantel, vooral populair in de zestiende en zeventiende eeuw, in Frankrijk in de achttiende.
Rembrandt heeft het slechts eenmaal behandeld, te weten in een ets van 1634 *.

In tegenstelling tot de verleidingsscène zelf is de valse manoeuvre van de vrouw, die er op volgde, maar zelden geschilderd.

De oorspronkelijke titel van beide werken was: Zijn vrouw vertelt hem dat Jozef bij haar gekomen is.
Volgens het bijbelverhaal (zie boven) was Jozef zelf niet aanwezig, want hij was immers naar buiten gevlucht.
Rembrandt koos ervoor hem toch af te beelden, waarschijnlijk om het geheel iets meer dramatiek mee te geven.
De versie rechts is gemaakt in Rembrandts atelier, maar niet door hem zelf.
De passage vormde ook het uitgangspunt voor een treurspel van Rembrandts tijd- en stadsgenoot Joost van den Vondel.
Diens 'Jozef in Egypte' verscheen in 1640 en waarschijnlijk heeft Rembrandt in 1655 een voorstelling bijgewoond.
Er wordt wel gesuggereerd dat de actrice uit het toneelstuk model heeft gestaan voor Potifars vrouw.

De sfeer van het tafereel, dat zich afspeelde in Egypte, schijnt Rembrandt sterker aangesproken te hebben, dan de dramatische kant ervan.
Zijn Potifar lijkt niet erg onder de indruk van de aanklacht van de vrouw.
Haar beschuldigende gebaar in Jozefs richting is dan ook weinig overtuigend.
En de mantel - als een vod aan haar voeten liggend, of losjes over een bedspijl hangend - vervult nauwelijks een functie.
De verblufte Jozef, die blijkens röntgenfoto's van de linkerafbeelding eerst zijn handen voor zijn gezicht geslagen hield, staat er als een slecht acteur wat schlemielig bij.
Maar wat beide schilderijen mogelijk aan voordracht tekort schieten, wordt ruimschoots gecompenseerd door het suggestieve gebruik van licht en donker, waarmee Rembrandt een onheilspellende sfeer weet op te roepen.
Zie verder van Rembrandt diens tekening Jozef vertelt zijn dromen.
* Afbeelding; 9x11 cm; Amsterdam - Rijksmuseum

Moghul-miniatuur

De wonderlijke kleuren in beide doeken flonkeren in het licht en verlenen het schilderij een oriëntale pracht.
Er is iets merkbaar van Rembrandts bewondering voor miniaturen uit de school van de Moghul-dynastie.
In een inventaris uit 1656 wordt een album vol curieuse minijateurteeckeninge vermeld.
Rembrandt maakt daarvan eigen getekende kopieën - bijna alle op Japans papier - toen hij om financiële reden van het album afstand moest doen.
Vooral de figuur van Potifar vertoont veel gelijkenis met een tekening van Jahangir (1569-1627), de vierde Moghul-sjah *.
* Afbeelding; 18x12 cm; Amsterdam - Rijksmuseum
Rembrandt van Rijn (1606-1669)
Jozef beschuldigs door Potifars vrouw (1655)
Olieverf op doek, 110 x 87 cm (links)
Berlijn - Gemäldegalerie
Olieverf op doek, 106 x 98 cm (rechts)
Washington - National Gallery of Art
2016 Paul Verheijen / Nijmegen