Paul Verheijen

VAN EYCK - LAM GODS

Zingende en musicerende engelen (afbeeldingen 02 en 06)

Goddelijke muziek

Wat opvalt is dat de panelen met de zingende en musicerende engelen een prominente plaats in het altaarstuk van het Lam Gods hebben. Volgens heel wat middeleeuwse visioenen opent de hemel zich op de tonen van goddelijke muziek. Vandaar dat de panelen met de engelen links en rechts zo dicht bij het centrale paneel staan.
Hoewel de afgebeelde figuren geen vleugels dragen, worden ze doorgaans als engelen benoemd. Zonder hun vleugels zien de engelen er heel menselijk uit. Het lijken gewone muzikanten en koorlieden die gewoonlijk in die tijd mee de liturgische dienst verzorgen. Van Eyck kiest voor die menselijke voorstelling om de afstand tussen de onkenbare hemelse liturgie en de klinkende aardse liturgie te overbruggen. De muzikale engelen moeten een hemelse reflectie zijn van de dagelijkse misviering die voor het veelluik gehouden werd.

Op de organist na heeft Van Eyck waarschijnlijk anonieme engelen afgebeeld. Identificatie is dan niet nodig en ook onmogelijk.

De tegels op de vloer van beide panelen zijn kleine kunstwerkjes op zich. Er staan verwijzingen op naar het Lam Gods, AGLA (Atha Gibor Leolam Adonai = Gij zijt steun in eeuwigheid) en het monogram IHS.

Zingende hemelbewoners

Aan de linkerkant staan acht zingende engelen rond een rijkelijk versierde lessenaar. Ze zijn in brokaten koormantels gehuld en dragen kunstige sieraden en versierde banden. De katheder moet de tegenhanger vormen van het orgel dat op het andere muziekpaneel staat. Bovenop ligt een opengeslagen manuscript. Een opkrullend hoekje dat uit het boek komt piepen verraadt enkele noten: ut [fa] ut [la]. De maataanduiding van deze noten wijst op polyfone muziek. Aan de Bourgondische hoven bloeide polyfone muziek.
Hoewel het in de middeleeuwen gebruikelijk was dat zangers staand achter een gezamenlijke partituur zongen, werd er bijna nooit naar het manuscript gekeken. De zangers kenden de stukken uit het hoofd en de partituur was louter een geheugensteuntje. Welk stuk de engelen precies zingen, kunnen onderzoekers niet met zekerheid zeggen. Wat wel vaststaat is dat Van Eyck niet lukraak een allegaartje heeft geschilderd.
Karel van Mander in zijn Schilderboek:
Rond Maria bevinden zich zingende engeltjes, en deze zijn zo knap geschilderd dat men aan hun gelaatsuitdrukkingen kan zien wie bovenzang, tegenzang, tenor en bas zingt.

Het Latijnse opschrift op de lijst luidt: Melus Deo Laus perennis gratiarum actio, 'gezang voor God in langdurige lofzegging', een citaat uit het gedicht Corde natus ex parentis van de Romeins christelijke dichter Prudentius (348-413).

Lessenaar


De engelen op het linkerpaneel staan achter een ronduit spectaculair bewerkte lessenaar.
In de kolom prijkt een sculptuur van de aartsengel Michaël die een draak verslaat.

De twee figuren naast het boek, die deel uitmaken van de lessenaar, zijn onbekend.
Het zijn wellicht twee profeten, misschien is één van hen Daniël, die beschrijft dat - de onder hem afgebeelde Michaël - de beschermer van Israël is.
Hun uiterlijk herinnert aan eyckiaanse tekeningen van de twaalf apostelen.

Musicerende hemelbewoners

Rechts zien we musicerende engelen. Zij dragen geen koormantels, maar tunieken. Dat zal zijn om met de armen vrij te kunnen spelen.
Als enige van alle muzikanten draagt de organist een met hermelijn omzoomd kostbaar gewaad. Hier etaleren de gebroeders hun ongehoorde technische vaardigheid ten volle. Waarom is de organist zo weelderig gekleed? Is het misschien Sint Caecilia? Hebben de Van Eycks deze legendarische heilige afgebeeld als de organist van het hemelse muziekgezelschap?
De vraag stellen, is hem beantwoorden. De weelderig kleding die zij schilderden kan verwijzen naar het goudbrokaten gewaad waarin Paschalis I (paus van 817-24; feestdag 11 februari) haar lijk volgens de legende aantrof. Ook de link tussen Caecilia en het orgel was de gebroeders Van Eyck bekend. We mogen dus aannemen dat hier Caecilia is uitgebeeld.
Ook de Latijnse tekst Laudant eum in cordis et organo, 'zij loven hem met hart en orgel', op de lijst herinnert aan de woorden uit de Legenda Aurea over Caecilia.

In de middeleeuwen was puur instrumentale muziek eerder zeldzaam. Vocale muziek genoot de voorkeur en instrumenten werden vooral ingezet voor de begeleiding van een koor, dans en in processies. Hetzelfde gold voor het Lam Gods: de zingende engelen hebben de leiding en worden begeleid door hun musicerende collega’s.

Organetto

Zoals de meeste middeleeuwse muziekinstrumenten stamt het orgel af uit de oudheid. Het bestaat al sinds 300 VGJ en is lange tijd enkel in Byzantium bekend. Vanaf de achtste en de negende eeuw wordt het ook in Europa geïntroduceerd. Hoewel het orgel oorspronkelijk vooral voor seculiere doeleinden wordt gebruikt, wordt het tussen de 9de en de 12de eeuw steeds meer als een kerkelijk instrument beschouwd. In de middeleeuwse iconografie vinden we vooral de kleinste versie van het orgel terug: het organetto. Het organetto heeft twee of drie dozijn pijpen en een maximaal bereik van twee octaven. De organist bedient met één hand het klavier en met het andere de blaasbalg. Het orgel dat op het Lam Gods afgebeeld is, kan met beide handen bespeeld worden, omdat de blaasbalg door een andere engel bediend wordt. Uiterst links op het paneel zie je nog net een haarlok van die engel. Het handvat links verraadt dat het instrument verplaatsbaar is. De 2 x 21 zilveren orgelpijpen glimmen als echt metaal. In vergelijking met de lessenaar aan de linkerzijde is het orgel wat strakker. De belangrijkste versiering bestaan uit een soort mandala’s.

Vanwege de realistische weergave is het organetto het oudste orgel in de Nederlanden waarvan we ons een nauwkeurig beeld kunnen vormen. Er zijn aanwijzingen dat het afgebeelde organetto nog uit de veertiende eeuw dateerde. Het illustreert een fase in de eeuwenlange ontwikkeling van dit orgeltype, waaraan in het begin van de zestiende eeuw een einde kwam. Kenmerkend voor dergelijke positieven was de door de pijpopstelling gedicteerde asymmetrische vorm.

Vedel

Naast een orgel is het gebruik van andere instrumenten in de kerk niet echt gebruikelijk in die tijd, maar in de hemel van Van Eyck gelden nu eenmaal andere regels. Het begrip ‘vedel’ kan op heel wat verschillende instrumenten slaan. Tijdens de middeleeuwen is de naamgeving van instrumenten nog niet consequent en een vast stramien om ze te bouwen is er op dat moment ook al niet. Vandaar dat deze periode in de geschiedenis gekenmerkt wordt door een klankrijke diversiteit aan muziekinstrumenten met verschillende vormen en groottes.
Bij een vedel gaat het meestal om een snaarinstrument met een ovale of rechthoekige klankkast die op de schouder of in de schoot rust. De engel bespeelt de vedel niet, maar houdt het instrument gewoon vast. Dat maakt de speelwijze moeilijk te achterhalen. Het voorblad uitgezonderd – dat uit een zachte houtsoort is gemaakt – bestaat het instrument doorgaans uit één stuk hard hout zoals bijvoorbeeld esdoorn.

Harp

Tijdens de middeleeuwen genieten de vedel en de harp het meeste aanzien, omdat ze bespeeld worden door troubadours en geassocieerd worden met hoofse liefde. De harp is één van de oudste instrumenten ter wereld. Het vroegst bewaarde exemplaar dateert al van 2600 VGJ. Kenmerkend voor de middeleeuwse harp is dat de klankbodem uit één stuk hout wordt gemaakt. De snaren worden vervaardigd uit darm. Van Eyck schildert zo gedetailleerd en waarheidsgetrouw dat je de dikke snaren met de lage tonen kan onderscheiden van de dunne snaren met de hoge tonen.
2016 Paul Verheijen / Nijmegen