Val op het ijsHet leven van Lidwiena (ook Liduina, Lidwina, Lidia, Liduwina, Liedeweyde of Lijdwijd geheten) is als eerste in 1487 gedrukt onder de titel Tleven van Liedwy die Maghet van Sciedam en geschreven door de verder onbekende Jan Gerlach, die haar kende als familielid. Later ontstonden er ook hagiografieën van bijvoorbeeld Thomas á Kempis (±1380-1472) en de franciscaan Johannes Brugman (±1400-1473) waarin de gruwelijkheden van haar ziekbed tot in detail worden beschreven. Brugman schreef het in opdracht van de zoon van de geneesheer Sonderdanck wiens vader Lidwiena medisch had onderzocht en verklaard dat haar ziekte 'van God' kwamLidwiena werd in 1380 te Schiedam uit een kinderrijk gezin aan de Lange Kerkstraat geboren. Zij was het enige meisje naast acht broers in het gezin van de vrome nachtwaker Peter en Petronella, zoals haar ouders heetten. Lidwiena werd de enige vrouw onder de weinige Noordnederlandse heiligen. Haar heldhaftige deugd, die erin bestaat dat zij 38 jaar lang vernederende ziekten verduurde, lijkt huisbakken en burgerlijk. Als 15-jarige viel ze op het ijs van het Schie, brak een rib aan haar rechterzijde en werd bedlegerig. Gerlach schrijft het aldus: Zij wilde niet trouwen en smeekte de Heer om haar hart van alle lichamelijke liefde te reinigen om haar leven geheel en al aan God op te dragen. In de winter van 1395 werd haar gebed verhoord. Lidwiena kwam tijdens het schaatsen ten val en brak een rib. Korte tijd later ontwikkelde zich ter plaatse een abces dat naar binnen openbrak en maar niet wilde genezen. Dat was het begin van een onvoorstelbaar lijden dat duurde tot haar dood in 1433.Lidwiena zou haar bed na die val nooit meer verlaten. Ze raakte bedekt met gezwellen, leed aan spontane bloedingen, hevige tandpijn, lopen ging niet en haar ogen en gehoor werden aangetast. Ze kon nauwelijks eten binnenhouden. De dagelijkse communie was zo'n beetje haar enige voedsel. Al dit lijden bezorgde haar de titel 'Lijdensbloem van Schiedam'. Al dit lijden had haar lichaam dusdanig gesloopt dat men haar van bed (eerst een veren bed, daarna op haar eigen verzoek een strozak en tenslotte een kale plank) moest tillen met zwachtels en doeken om de schouders omdat anders haar lichaam uiteen zou vallen. Zelf maakte ze dit lijden tot een deugd: Als ik slechts door één enkel gebedje al mijn lijden kon doen ophouden, ik deed het niet. Ze weigerde verwarming op haar kamer, zodat bij vrieskou zelfs haar tranen op haar wangen bevroren. Maar haar lichaam straalde evenwel zoveel warmte uit dat de buren brandalarm riepen. In visioenen had ze contact met Maria en met haar engelbewaarder. In die visioenen bezocht ze de Heilige Plaatsen en beklom ze de Calvarieberg. Eenmaal liep ze door een doornenhaag en had na dit visioen opengehaalde plekken op haar huid. Ze ontving de voor mystieke vrouwen typische stigmata. Haar biechtvader Jan Pot bracht haar ertoe dit lijden in vereniging met de lijdende Jezus voor het heil van de wereld te verduren, een vrome attitude die nauw aansloot bij de intense, 15e-eeuwse interesse voor de lijdende Verlosser. Dat laatste geldt ook voor haar devotie tot het Allerheiligst Sacrament. Lidwiena's vroomheid uitte zich verder in extasen en wonderen. Een gehangene wordt op haar bevel levend van zijn strik bevrijd en ze kan een gezegende van een ongezegende hostie onderscheiden. Ze geeft raad en hulp aan degenen die deze bij haar zochten. Haar argwanende pastoor Meester Andries verkondigde echter vanaf de preekstoel dat Lidwiena een heks was, waarop de parochianen zijn pastorie vernielden. Lidwiena voorspelde dat hij de pest zou krijgen wat ook gebeurde. Terwijl Lidwiena in 1433 aan het sterven is, ontvangt ze het Heilig Oliesel van Christus zelf en krijgt ze een vooruitblik op de hemel met musicerende engelen. Ze sterft met dezelfde woorden als Christus aan het kruis: 'Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten.' Als ze met een kroon van rozen in een sarcofaag ligt, stroomt er een heerlijke geur uit haar. Haar verering werd in 1890 kerkelijk goedgekeurd. Haar feest valt op 14 april. Lidwiena werd beschermheilige van de schaatsers, langdurig zieken en van de stad Schiedam. |
Tien statiesTussen 1897 en 1901 voltooide Jan Dunselamn acht Lidwiena-staties waarvan hier een paneel is afgebeeld. De zwarte lijst bevat aan de bovenzijde twee opschriften:
Hieronder nog vier andere panelen uit de serie: ![]()
|
ReliekenEen jaar na de dood van Lidwiena liet het stadsbestuur boven haar graf een kapel bouwen, die later door de Sint-Janskerk is vervangen. Tijdens de reformatie, in 1615, werden haar relieken om veiligheidsreden naar de Sint-Goedelekerk in Brussel overgebracht, waar een deel daarvan van 1626 tot 1871 rustte in het karmelklooster. In 1859 werd aan de Nieuwe Haven in Schiedam de Onze Lieve Vrouw Visitatie-kerk in gebruik genomen. In de volksmond werd deze de Frankelandsekerk genoemd naar het gebied (West-Frankeland) waarin ze lag. In 1931 werd de kerk officieel toegewijd aan Lidwiena. Deze kerk werd in 1968 afgebroken, waarna de tien panelen werden overgebracht naar de Singelkerk die de naam R.K. Parochie van de Heilige Liduina en Onze Lieve Vrouw Rozenkrans kreeg. Vanaf 1933 wordt daar op de tweede zondag na Pasen het Lidwienafeest gevierd met een stille processie. In 1990 kreeg de kerk de eretitel basiliek. |
Jan Dunselman (1863-1931)
Lidwiena-staties (1897-1901) Olieverf op paneel Schiedam - Basiliek Heilige Liduina en Onze Lieve Vrouw Rozenkrans |
2016 Paul Verheijen / Nijmegen |