Paul Verheijen

NICOLAAS

In fresco

De fresco's op het gewelf en de muren van de Cappella dei Santi Eldrado e Nicola in Novalesa (Piemonte) dateren uit ongeveer 1240 en zijn gewijd aan de heiligen Heldrad en Nicolaas.

Heldrad

Heldrad (Eldrad / Elrado, rechts op het fresco) leefde in het midden van de 9de eeuw en besteedde zijn geld aan goede werken.
Tijdens een pelgrimstocht naar Rome hoorde hij van de benedictijnenabdij van Novalesa, trad in als monnik en werd later abt.
Pas in 1903 is hij heiligverklaard en kreeg hij zijn feestdag op 13 maart.

Nicolaas

Nicolaas staat centraal op de hieronder afgebeelde fresco's uit deze kapel.
De beschrijvingen erbij komen uit hoofdstuk 3 van de Legenda Aurea.

Geboorte en jeugd

Nicolaas is geboren in de stad Patera, uit vrome en rijke ouders: zijn vader heette Epiphanius, zijn moeder Johanna. In de bloei van hun jeugd schonk God de ouders dit kind; daarna leefden zij kuis, in goddelijke liefde. Vanaf de eerste dag, toen men hem in bad moest doen, stond hij rechtop in de kuip. Hij wilde op woensdag en vrijdag niet meer dan eenmaal drinken uit de borst. Toen het kind op leeftijd kwam, hield hij zich afzijdig van de vreugde van andere jongelui en bezocht de kerk met aandacht en wat hij daar begreep van de Heilige Schrift, behield hij met ernst in gedachten. Toen zijn vader en zijn moeder gestorven waren, begon hij na te denken hoe hij van de grote rijkdom af kon zien in Gods lof en niet tot eer van de mensen.
(Legenda Aurea 3,11-17)

De arme buurman met zijn drie dochters

Daar was een buur, edel van geboorte en arm van goederen, die had drie dochters, die wilde hij in zijn nood prostitueren, zodat hij zo van hen zou kunnen leven. Toen de heilige dat hoorde, was hij ontsteld over de zonde en ging heen en bond een klomp goud in een doek en wierp hem 's nachts heimelijk bij de arme door een raam in zijn huis en ging heimelijk weer weg. Toen het morgen werd, vond de man het goud, dankte God en vierde daarvan de bruiloft voor de oudste dochter. Niet lang daarna deed de dienaar Gods hetzelfde nog een keer. Toen de man wederom het vele goud vond, loofde hij God van harte en nam zich voor in het vervolg te wachten tot hij zou weten wie hem in zijn armoede zo tot hulp kwam.Daarna kort daarop wierp Nicolaas dubbel zoveel goud in het huis als daarvoor; toen werd de man wakker door de val van het goud en snelde de vluchtende Nicolaas na en riep "Sta stil, laat me u aanschouwen en loop niet weg". Hij haalde hem in en herkende dat het Nicolaas was. Hij viel voor hem neer en wilde zijn voeten kussen, wat hij verhinderde en hij gebood hem, dat hij deze daad niet openbaar zou maken, zolang hij leefde.
(Legenda Aurea 3,18-27)

Tot bisschop geroepen

Nu was in die tijd de bisschop van Myra gestorven; toen kwamen veel bisschoppen bijeen om een andere in zijn plaats te kiezen. Onder hen was er een met groot gezag en aanzien, aan die mening stond de uitverkiezing van de anderen. Hij maande hen allen aan, dat zij in vasten en gebed zouden volharden, maar 's nachts kwam een stem tot hem die sprak "Jij moet 's ochtends de deur van de kerk in de gaten houden en de eerste mens die naar de kerk komt en die daarenboven Nicolaas heet, die moet jij tot bisschop wijden." Dat berichtte hij aan de anderen en beval hen met aandacht in gebed te volharden, hij zelf bleef bij de kerkdeur en wachtte. Nu schikte God het, dat 's ochtends Nicolaas als eerste naar de kerk kwam gelopen voor alle anderen. Toen hield de bisschop hem aan en sprak "Hoe heet jij?" Hij boog vol heilige eenvoud zijn hoofd. "Nicolaas", antwoordde hij, "een dienaar van uw heiligheid." Toen leidden ze hem de kerk binnen en lieten hem zitten, alsof hij direct zou tegenspartelen, op de bisschopszetel. Maar hij volhardde in zijn eenvoud en reinheid en in nachtelijk gebed; hij pijnigde zijn lichaam en ontvluchtte de gemeenschap met vrouwen, hij was deemoedig en zelfs gelijk tegen iedereen, overreedde in zijn verstand, ijverig in goddelijke vermaning, streng in goede bestraffing. Men leest ook in een zekere kroniek, dat Nicolaas mede op het concilie van Nicea geweest zou zijn.
(Legenda Aurea 3,28-38)

De afgod Diana

In hetzelfde land had men de afgoden vereerd volgens oud gebruik en in het bijzonder het beeld van de duivelin Diana, alzo dat nog in de tijd van de man Gods verschillende boeren dit geloof dienden en onder een boom die ter ere van de afgod was gewijd, hun heidens offer brachten. Deze kwalijke gewoonte verstoorde de man Gods en hij beval de boom om te hakken. Vertoornd werd zij hem vijandig en bereidde een Mydyatum-olie, die tegen de natuur in in water en stenen brandt; en nam de gedaante aan van een vrome vrouw, en ontmoette lieden op zee, die naar de kerk van de man Gods wilden varen, in een scheepje en sprak tot hen "Ik zou graag met jullie naar de Heilige Gods zijn gevaren, maar ik kan niet. Daarom smeek ik jullie, dat jullie voor mij deze olie naar zijn kerk brengen en tot mijn gedachtenis de wanden van de voorhof daarmee bestrijken." En terstond was zij verdwenen. Maar op hetzelfde uur zagen zij een ander scheepje naderbij komen met eerbare lieden; onder hen was iemand die op Sint Nicolaas leek van gestalte, die sprak "Zeg wat heeft de vrouw met jullie besproken en aan jullie gegeven?" Toen zeiden ze hem alles. Toen sprak dezelfde man "Weet, deze vrouw is de schandelijke Diana geweest; en opdat jullie zien, dat het waar is, wat ik zeg, schudt dan de olie in de zee". Ze goten de olie uit: toen brandde het water tegen de natuur in, en laaide hoog op en hield lange tijd aan. Aangekomen bij de dienaar Gods, spraken zij: "Waarlijk, jij bent het, die ons op zee verscheen en ons verlost heeft van de listen van de duivel."
(Legenda Aurea 3,53-66)

De drie vorsten

In die tijd was er een volk tegen de Romeinse heerschappij opgestaan. Toen zond de Romeinse keizer drie vorsten uit om het volk te bedwingen, die heetten Nepotianus, Ursus en Apilio. De drie voeren op de zee naar het ongehoorzame volk, maar een kwade wind wierp hen op de kust vlakbij de stad Myra. Toen nodigde Sint Nicolaas hen uit aan tafel, want hij wilde verhinderen dat hun krijgsvolk de markten zou plunderen, zoals de gewoonte is van dat volk. In de tijd dat Sint Nicolaas bij deze gasten was, geschiedde het dat de landvoogd met geld werd omgekocht en gebood drie onschuldige ridders te executeren. Toen de heilige dat vernam, smeekte hij zijn gasten dat zij ijlings met hem naar de stad gingen, omdat men de ridders zou onthoofden. Ze kwamen aan en vonden de ridders al geknield, hun ogen geblinddoekt en het zwaard in de hand van de beul al geheven. Sint Nicolaas rukte vertoornd de beul het zwaard uit zijn hand en slingerde het ver weg, ontdeed de ridders van hun kettingen en nam ze met zich mee. Daarna ging hij naar het paleis van de landvoogd en stootte de vergrendelde deuren met geweld open. De landvoogd snelde hem tegemoet en groette hem; dat verachtte de heilige en sprak "Jij vijand van God, jij verbreker van de wet, ben jij zo schaamteloos, dat je mijn aangezicht na zo'n kwaad durft te aanschouwen?" Nadat hij hem lang zo zwaar had gestraft, smeekten de vorsten van de keizer voor hem om genade en de heilige accepteerde hun berouw en vergaf hem. Daarna ontvingen de vorsten de zegen van Sint Nicolaas en voeren richting hun vijanden en overwonnen hen al spoedig zonder bloedvergieten; en toen zij thuiskeerden, ontving de keizer hen met grote eer.
Dat misgunden hen verschillende keizersgezinden en kochten de hoogste adviseur van de keizer om; die beklaagde zich bij de keizer hoe zij kwaad en schande hadden gesproken over het keizerlijk gezag. Toen de keizer dat vernam, werd hij vertoorn en liet hen in een kerker opsluiten en gebood dat men hen zonder verhoor in dezelfde nacht zou doden. Toen de drie dat van de bewakers van de kerker vernamen, scheurden zij hun kleren en weenden en klaagden. Toen dacht een van hen, Nepotianus, eraan, hoe Sint Nicolaas de drie onschuldige ridders had verlost en maande de anderen dat zij de bescherming van de heilige moesten aanroepen. In dezelfde nacht verscheen Sint Nicolaas aan keizer Constantinus in een droom en sprak "Waarom heb jij de drie vorsten gevangen en heb ze zonder reden tot de dood verdoemd? Sta direct op en beveel, dat men ze vrij laat. Doe je dat niet, weet dan, dat ik God bid, dat hij een oorlog tegen jou opwekt waarin jou omkomt en tot spijs wordt voor de dieren." Sprak de keizer "Wie ben jij, dat jij 's nachts in mijn paleis bent gekomen, en zulke grote woorden spreekt tegen mij?" Antwoordde Sint Nicolaas en sprak "Ik ben Nicolaas, een bisschop in de stad Myra". In dezelfde gedaante verscheen Nicolaas ook aan de hoogste adviseur van de keizer, die de vorsten had verraden en sprak "Jij mens die zijn denken en verstand heeft verloren, waarom geef jij je gunst, dat onschuldigen tot de dood worden verdoemd? Ga ijlings heen en beveel dat ze vrij worden gelaten of jouw lichaam komt vol wormen en jouw huis wordt vernietigd". Sprak de raadgever van de keizer "Wie ben jij, dat jij mij zo afschuwelijk bedreigt?" Antwoordde Nicolaas "Je moet weten dat ik Nicolaas ben, een bisschop in de stad Myra." Het geschiedde des morgens, dat de keizer en zijn hoogste adviseur samenkwamen en elkaar hun dromen vertelden; toen stuurden zij direct naar de gevangenen en de keizer sprak tot hen "Met wat voor tovenarij hebben jullie het voor elkaar gekregen dat jullie ons zo met dromen hebben bedrogen?" Zij antwoordden en spraken "Wij zijn geen tovenaars en zijn ook niet schuldig aan de dood". Sprak de keizer "Kennen jullie een mens, die Nicolaas heet?" Toen zij de naam hoorden, hieven zij hun handen ten hemel en baden, dat God omwille van Sint Nicolaas hen zou verlossen van de aanstaande dood. En vertelden de keizer over het leven en de wondere werken van de heilige. Toen sprak de keizer "Gaat heen en looft God, die jullie wonderbaarlijk heeft verlost wegens de verdienste van zijn heilige. En breng hem geschenken van mij en smeek hem dat hij mij voortaan niet meer bedreigt, maar tot God bidt voor mij en mijn rijk." Kort daarna kwamen de drie bij Sint Nicolaas en vielen aan zijn voeten en spraken "Waarlijk jij bent de knecht van God en een uitzonderlijke liefhebber van Jezus Christus"; en vertelden hem hun geschiedenis. Toen hief hij zijn handen op en loofde God; en onderwees hen in deugd te leven en zond hen naar hun land terug.
(Legenda Aurea 3,67-105)
2016 Paul Verheijen / Nijmegen