Israël
Maar tijdens die nacht stond hij op en stak met zijn twee vrouwen, zijn twee slavinnen en zijn elf kinderen de doorwaadbare plaats van de Jabbok over. Toen Jakob hen met zijn bezittingen over de rivier gebracht had, bleef hij alleen achter. En een man worstelde met hem tot het aanbreken van de dageraad. Toen de man merkte dat hij Jakob niet aankon, stootte hij hem bij de worsteling boven tegen de heup, zodat die ontwricht werd. Daarop zei de man: 'Laat mij gaan, want de dageraad is aangebroken.' Maar hij antwoordde: 'Ik laat u niet gaan, wanneer u mij niet zegent.' Hij vroeg: 'Hoe is uw naam?' Hij antwoordde: 'Jakob.' Toen zei hij: 'Voortaan zult u geen Jakob meer heten, maar Israël, want u hebt met God gestreden en met mensen en u hebt hen overwonnen.'
(Genesis 32, 23-29)
Zoals God zich aan Jakob openbaarde in de nacht vóórdat hij Kanaän verliet (Genesis 28, 10-22, de Jakobsladder), zo doet hij dat opnieuw in de nacht voordat Jakob terugkeert naar datzelfde land Kanaän.
De mysterieuze worsteling, die duurt tot de dageraad, duidt erop hoe moeilijk Jakob het heeft in deze langste nacht van zijn leven.
Want hij stelt zich het ergste voor van de aanstaande ontmoeting met zijn broer Ezau met wie hij in onmin leefde vanwege het feit dat Jakob hem het eerstgeboorterecht had afgesnoept.
Hij wordt na de worsteling gezegend met een nieuwe naam Israël.
Eigenlijk berust deze naamsverklaring op volksetymologie.
Semitische namen vertegenwoordigen vaak een zinnetje, waarvan het eerste lid een werkwoord is en het tweede het woord el, 'God'.
De betekenis is ongeveer: 'Gij hebt u vorstelijk gedragen met God'.
|