In weelde siet toeOp de bank op de voorgrond staat letterlijk in steen gebeiteld ‘In weelde siet toe’, het spreekwoord dat de inspiratie vormde voor dit schilderij van Jan Steen en dat wil zeggen 'wees verstandig met rijkdom'. Op deze bank zit een verleidelijke bachanale feestvierder, die, met druivenranken rond haar hoofd, haar citer tokkelt terwijl ze suggestief naar de toeschouwer staart, alsof ze hem uitnodigt om deel te nemen aan de vrolijkheid. De grote zuiplap achter haar, met een rode hoed op die is bekroond met een hanenveer, heft glimlachend een glas wijn in de ene hand, terwijl hij met de andere hand een kan dicht tegen zich aan houdt. De feestelijke muziek van de vrouw, de doedelzakspeler en de fluitspeler zal geen erg harmonieus geluid hebben voortgebracht, maar je voelt dat de kwaliteit van de muziek niet hun voornaamste zorg was, gezien de 'kom er maar bij'-blik van de vrouw. De schuine strepen op de blauwe broek van de grote man en op de mouwen van de doedelzakspeler consistent met de zestiende-eeuwse mode, wat de kijker eraan herinnert dat de scène niet uit het hedendaagse leven is gehaald, maar een allegorische weergave is van het spreekwoord. Op een vergelijkbare manier zijn de handelingen van de kinderen - van wie de een een stuk cake aanbiedt aan een blaffende hond terwijl een ander een tros druiven omhoog houdt - thematisch gerelateerd aan het spreekwoord Sine Cerere et Baccho friget Venus, zonder Ceres en Bacchus zou Venus bevriezen. Het spreekwoord betekent dat liefde niet kan bloeien zonder eten en drinken.De sleutel tot het begrijpen van dit schilderij is echter te vinden op het terras op de achtergrond, waar Jan Steen de gelijkenis van Lazarus en de rijke man afbeeldde. Steen volgt hier een verhalend model waarin de ware betekenis van een scène pas aan het licht komt bij het ontdekken van de betekenis van ogenschijnlijk ondergeschikte passages in de achtergronden van hun schilderijen, een compositorische structuur die bekend staat als de paradoxale encomium of ironische lofrede. De oorsprong van deze retorische stijlfiguur ligt in de literatuur en werd uitgebreid gebruikt door Desiderius Erasmus in zijn Lof der Zotheid, gepubliceerd in 1511. Op de achtergrond zit de rijke man in gezelschap van een jonge vrouw en een jonge man aan een tafel, terwijl een kelner hem een glas wijn inschenkt. Lazarus ligt voor de tafel met zijn rechterhand omhoog. Zijn linkerhand houdt een bedelnap vast, terwijl een windhond zijn zweren likt. Een dienstmaagd slaat nadrukkelijk haar armen over elkaar en voert een op zijn achterpoten staande witte poedel. De moeite die het meisje doet om een hond te trainen, staat in schril contrast met haar meedogenloze houding tegenover Lazarus. Dit motief heeft betrekking op de morele les van het verhaal over de zorg voor degenen die minder geluk hebben. In de 17e-eeuw werd het verhaal van Lazarus en de rijke man verbonden met de noodzaak om goede werken te doen. De doctrine van het doen van goede werken hield in dat het mogelijk was om iemands kansen om de hemel binnen te gaan te vergroten door goede daden te verrichten. In de 17e-eeuwse Nederlandse Republiek werd over het algemeen met grote omzichtigheid omgegaan met dit thema, omdat het volgens de predestinatieleer van de calvinisten onmogelijk was om enige verandering in Gods voorbestemde plan teweeg te brengen. Lazarus en melaatsen waren in die tijd bijna synoniem. Voor katholieken als Jan Steen bleef de leer van de goede werken echter belangrijk en waarschijnlijk schilderde Steen Lazarus en de rijke man voor een katholieke beschermheer. Meer informatie is te vinden op The Leiden Collection. |
Jan Steen (1626-1679)
Lazarus en de rijke vrek, of 'in weelde siet toe' (±1677) Olieverf op doek, 80 x 65 cm The Leiden Collection |
2016 Paul Verheijen / Nijmegen |