Ondergang
Carel Willink heeft Job afgebeeld als een man die de moed even op heeft gegeven.
Gekleed in een doek, met een wanhopige blik, rust hij uit op wat stenen in een groots en verlaten rotslandschap.
Eind jaren '30 schilderde Willink een vijftal werken met een religieus onderwerp.
Hij was in die tijd ontvankelijk voor de theorieën van de Duitse filosoof Oswald Spengler en diens pessimistische cultuurvisie, in het boek Der Untergang des Abendlandes (de ondergang van het avondland) uit 1922.
In dit invloedrijke boek schrijft Spengler over de beperkte levensduur van hogere culturen, zoals de westerse Europese cultuur, die volgens zijn theorie ten einde liep.
Hij zag het tanende christendom als het fundament onder de westerse cultuur en beschrijft de Europeaan als een trotse, maar ook tragisch figuur.
Met de uitbeelding van Job heeft Willink die visie op de mens van Spengler mogelijk willen verbeelden.
Hij schilderde dit werk toen hij al een aardige bekendheid in Nederland had opgebouwd.
Hij wordt door recensenten gegroepeerd tot de nieuwe realisten.
Zijn werk werd in de jaren '30 vaak tentoongesteld met het werk van Pyke Koch en Raoul Hynckes, wier werk gedrieën door verschillende recensenten wordt gepromoot als magisch realisme.
Ze zouden echter nooit als groep opereren.
Allen legden zich soms toe op religieuze thema's.
|