Paul Verheijen

JUSTINA & CYPRIANUS

Legenda Aurea

Geschrapt

De legende van Justina en Cyprianus was reeds in de vierde eeuw zeer populair, maar een geschiedkundige kern ontbreekt volledig. Om die reden is het paar in 1969 van de heiligenkalender gehaald. Het Roomse Martelaarsboek herdacht het op 26 september met deze woorden:
Te Nicomedië de geboorte van de heilige martelaren Cyprianus en de maagd Justina. Zij moest onder keizer Diocletinaus en de landvoogd Eutolmius veel voor Christus verduren en heeft zelfs Cyprianus, die tovenaar was en haar door zijn toverkunsten het hoofd op hol trachtte te brengen, tot Christus bekeerd. Later onderging zij tegelijk met hem de marteldood. Hun lichamen wierp men de wilde dieren voor; maar 's nachts hebben enige christelijke schippers ze weggehaald en naar Rome vervoerd. Later werden zij overgebracht naar de basiliek van Constantijn en dicht bij de doopvont begraven.
Hun legende - ook bekend als de christelijke Faust-sage - staat uitgebreid beschreven in hoofdstuk 138 van de Legenda Aurea en is hieronder in de Nederlandse vertaling van Ton en Carolien Hilhorst (2022) te lezen.

De illustratie hierboven is een miniatuur bij een Franse uitgave van de Legenda Aurea. We zien kloksgewijs Cyprianus achter zijn (tover?)boek, de eerste duivel die Justina poogt te verleiden, de tweede duivel met de pot zalf die Cyprianus op Justina's huis moet smeren en Justina als abdis. Zij zegent twee mensen die lichamelijk beperkt zijn. Deze laatste personen worden in de Legenda Aurea niet beschreven. Waarom de anonieme miniaturist dit heeft toegevoegd, is mij niet bekend. Mogelijk gaat het hier om een variant van de legende.
De tegenstrijdigheden in de bronnen over de mogelijke verblijfplaats van de relieken van Justina en Cyprianus bevestigen nog eens dat het paar fictief is, maar als het niet waar is toch mooi gevonden.

Vertaling


Justina komt van iustitia. Want door haar rechtvaardigheid gaf zij ieder het zijne: God gehoorzaamheid, een hoger geplaatste eerbied, een gelijke eensgezindheid, een lager geplaatste leiding, vijanden geduld, ongelukkigen en bedroefden daadwerkelijk medelijden, zichzelf een heilige levenswandel.

Justina, een meisje uit Antiochiě, dochter van een afgodenpriester, hoorde elke dag wanneer zij aan het raam zat de diaken Prelius het evangelie lezen en werd ten slotte door hem bekeerd. Toen haar moeder dit in bed aan haar vader had verteld en beiden sliepen, verscheen hun Christus met zijn engelen en zei: 'Komt tot Mij en Ik zal u het koninkrijk der hemelen schenken. Zo gauw zij wakker waren, lieten zij zich met hun dochter dopen. Dit meisje Justina werd voortdurend lastiggevallen door Cyprianus, maar uiteindelijk bekeerde zij hem tot het geloof.

Cyprianus, moet men weten, was van kindsbeen af een tovenaar geweest, want toen hij zeven jaar was, was hij door zijn ouders aan de duivel toegewijd. Hij hield zich dus bezig met toverij; men zag hem vrouwen in lastdieren veranderen en hij haalde nog vele andere trucs uit. Omdat hij brandde van liefde voor het meisje Justina, nam hij zijn toevlucht tot toverkunsten om haar in te palmen, ofwel voor zichzelf ofwel voor een man genaamd Acladius, die eveneens in liefde voor haar was ontvlamd. Hij riep dus een demon op bij hem te komen en te zorgen dat hij Justina in bezit kon krijgen. De demon verscheen en zei: ‘Waarom hebt umij geroepen?’ Cyprianus antwoordde: 'Ik ben verliefd op een meisje van de Galileeèrs. Kunt u maken dat ik haar krijg en mijn wil met haar kan doen?' De demon zei: 'Ik heb de mens uit het paradijs kunnen verdrijven, ik heb gezorgd dat Kaïn zijn broer doodsloeg. ik heb de joden Christus ter dood laten brengen, ik heb de mensen in verwarring gebracht. Zou ik niet kunnen bewerkstelligen dat u dat ene meisje krijgt en naar hartenlust van haar kunt genieten? Neem deze zalf en strijk ze aan de buitenkant rondom haar huis. Dan zal ik komen en haar hart in liefde voor u ontsteken en haar dwingen uw zin te doen. De volgende nacht ging de demon haar huis in en probeerde haar hart te prikkelen tot een verboden liefde. Toen zij dit merkte, beval ze zich vol vertrouwen aan bij de Heer en wapende heel haar lichaam met het kruisteken, Op het teken van het heilig kruis nam de duivel verschrikt de benen, ging haar Cyprianus en ging voor hem staan, Cyprianus zei tegen hem: 'Waarom hebt u dat meisje niet voor mij meegebracht? De demon antwoordde: 'Ik zag een zeker teken op haar, ik werd slap en alle kracht die in mij was liet mij in de steek.’ Cyprianus stuurde hem weg en riep een andere die sterker was. Die demon zei tegen hem: ‘Ik heb uw opdracht gehoord en gezien dat hij hem niet kon volbrengen, maar ik doe het beter en vervul uw wens. Ik ga nu naar haar toe en zal haar hart verwonden zodat zij verlangt naar het liefdesspel. Dan zult u naar hartenlust van haar kunnen genieten.' De duivel ging dus haar huis binnen en deed zijn best haar over te halen en haar hart in vlam te zetten voor een verboden liefde. Maar zij beval zich opnieuw vol vertrouwen bij God aan en verdreef met een kruisteken alle bekoring. Ze blies naar de demon en schudde hem zo onmiddellijk af. De demon vluchtte beschaamd weg en ging voor Cyprianus staan. Cyprianus zei tegen hem: ‘Nu, waar is het meisje dat u voor mij zou halen?' De demon: ‘Ik beken dat ik de nederlaag heb geleden, en hoe, dat durf ik nauwelijks te zeggen. Ik zag namelijk een sehrikwekkend teken op haar en verloor onmiddelijk al mijn kracht. Toen lachte Cyprianus hem uit, stuurde hem weg en riep de vorst der demonen zelf te hulp.

Toen deze gekomen was, zei Cyprianus tot hem: ‘Wat is dat voor een armzalige kracht van u dat die het tegen één enkel meisje moet afleggen?’ De demon zei tegen hem: ‘Luister. Ik zal haar huis binnengaan en haar met allerlei koortsen kwellen. Ik zet haar hart nog vuriger in brand en overdek haar hele lichaam met een felle gloed en maak haar stapelgek en tover haar allerhande drogbeelden voor ogen en breng haar dan midden in de nacht bij u.’ Toen veranderde de duivel zich in de gedaante van een meisje, kwam bij het meisje en zei: ‘Zie, ik kom bij jou omdat ik zo graag met jou in kuisheid wil leven. Maar toch, vertel eens, wat zal het loon zijn voor onze strijd?’ Het heilige meisje antwoordde daarop: ‘Het loon zal groot zijn, de inspanning gering.’ De demon zei tegen haar: ‘Wat betekent dan Gods opdracht: "Wees vruchtbaar en word talrijk en bevolk de aarde"? Ik vrees dus, lieve vriendin, dat we, wanneer we altijd maagd blijven, het woord van God krachteloos maken en ons door onze minachting en ongehoorzaamheid een streng oordeel op de hals zullen halen; en dat we van de kant vanwaar we een beloning meenden te mogen verwachten, juist een zware bestraffing zullen oplopen.’ Het hart van het meisje werd aan het wankelen gebracht door de slechte gedachten die de demon haar influisterde en raakte steeds meer in brand van begeerte, zo sterk dat zij al opstond en op weg wilde gaan. Toen kwam het heilige meisje tot zichzelf. Ze besefte wie het was die met haar sprak en wapende zich terstond met het kruisteken. Ze blies naar de duivel en deed hem onmiddellijk smelten als was. Meteen voelde zij zich bevrijd van alle bekoring. Daarna veranderde de duivel zich in de gedaante van een beeldschone jongeling. Hij ging haar slaapkamer binnen terwijl zij in bed lag, sprong onbeschaamd in haar bed en wilde zich in haar armen storten. Maar Justina zag het en begreep dat het om een boze geest ging. Ze maakte het teken van het kruis en deed de duivel smelten als was. Toen teisterde de duivel haar met Gods toestemming met koortsaanvallen. Hij doodde verscheidene mensen samen met hun kudden van schapen en runderen, en liet door de demonen een grote sterfte in heel Antiochië aankondigen als Justina niet instemde met een huwelijk. Daarom verzamelde zich de hele stad, uitgeput door de ziekte, voor de deur van Justina’s ouders en smeekte hun Justina uit te huwelijken en zo de stad van dit grote gevaar te verlossen. Maar Justina hield voet bij stuk, met het gevolg dat iedereen haar met de dood bedreigde. In het zevende jaar van de grote sterfte bad zij voor hen en verdreef de hele pestepidemie. Toen de duivel zag dat hij niet verder kwam, veranderde hij zich in de gedaante van Justina om haar goede naam te besmeuren en zich erop te kunnen beroemen dat hij Cyprianus voor de gek had gehouden door Justina naar hem toe, te brengen. De duivel ging dus in het uiterlijk van Justina naar Cyprianus, snelde op hem af en wilde, als een vrouw die smachtte van liefde voor hem, hem kussen. Toen Cyprianus haar zag. dacht hij dat het Justina was en sprak vol vreugde: ‘Welkom Justina, mooiste van alle vrouwen.’ Zodra Cyprianus het woord ‘Justina' uitsprak, kon de duivel die naam niet verdragen en op de klank ervan verdween hij onmiddellijk als rook.

Cyprianus begreep dat hij was bedrogen en bleef bedroefd achter. Het gevolg was dat hij nog hartstochtelijker verliefd werd op Justina. Lange tijd waakte hij bij de voordeur van het meisje en veranderde zich, naar hij dacht, door zijn toverkunst nu eens in een vrouw, dan weer in een vogel. Maar telkens als hij bij de deur van het meisje kwam, verscheen daar niet een vrouw, ook niet een vogel, maar Cyprianus. Acladius overkwam hetzelfde. Hij was door duivelskunst veranderd in een mus, maar als hij naar het raam van Justina vloog, verscheen er, zodra het meisje naar hem keek, geen mus, maar Acladius, doodsbenauwd en trillend van angst omdat hij niet kon vluchten en ook niet kon springen. Omdat Justina vreesde dat hij te pletter zou vallen, liet zij hem met een ladder naar beneden brengen. Ze bracht hem onder het oog dat hij moest ophouden met zijn waanzin, anders zou hij volgens de wetten als tovenaar gestraft worden.

Dit alles gebeurde door drogbeelden van de duivel, met een zekere schijn van echtheid.

Op alle fronten verslagen keerde de duivel bij Cyprianus terug en ging beschaamd voor hem staan. Cyprianus zei tegen hem: ‘Bent u soms ook overwonnen? Wat stelt die kracht van jullie voor, sukkels, dat jullie niet eens één meisje kunnen overwinnen en haar in je macht krijgen, maar dat integendeel zij jullie overwint en jullie zo deerniswekkend in het stof laat bijten? Maar vooruit, vertel me waarop die grote kracht van haar berust.’ Daarop zei de demon: ‘Als u me onder ede belooft dat u nooit van mij zult wijken, zal ik u de kracht waardoor zij overwint verklaren.’ Cyprianus zei: ‘Waarbij moet ik u zweren?’ En de demon zei: ‘Zweer mij bij mijn grote krachten dat u zich nooit van mij zult verwijderen.’ Cyprianus zei: ‘Ik zweer u bij uw grote krachten dat ik me nooit van u zal verwijderen.' Toen zei de duivel, gerustgesteld, tegen hem: Dat meisje maakte het teken van de gekruisigde en terstond werd ik slap en verloor alle kracht en smolt weg als was bij het vuur.' Waarop Cyprianus zei: ‘Dus de gekruisigde is groter dan u?’ De demon weer: 'Zeker, hij is groter dan wie dan ook, en hij zal ons en ie- dereen die wij hier misleiden, uitleveren aan het onblusbare vuur om te worden gefolterd.' Cyprianus antwoordde hem: 'Dan moet ik ook een vriend worden van de gekruisigde; anders loop ik ook eenmaal die grote straf op.’ De duivel zei daarop: ‘U hebt me gezworen bij de krachten van mijn leger, waarbij niemand vals kan zweren, dat u zich nooit van mij zult verwijderen.' Cyprianus sprak hem toe: 'Ik veracht u en al uw krachten die als rook verdwijnen, ik verzaak aan u en al uw demonen, en ik wapen mij met het heilbrengende teken van de gekruisigde.’ Terstond ging de duivel beschaamd van hem weg.

Cyprianus begaf zich naar de bisschop. Toen de bisschop hem zag, dacht hij dat hij gekomen was om de christenen op een dwaalspoor te brengen en hij zei tegen hem: ‘Stel je tevreden, Cyprianus, met "hen die buiten zijn"; je zult niets vermogen tegen de Kerk van God, want de kracht van Christus is onoverwinnelijk.' Cyprianus antwoordde hem: 'Ik weet heel goed dat de kracht van Christus onoverwinnelijk is.’ En nadat hij had verteld wat hem was overkomen, liet hij zich door de bisschop dopen. In de tijd daarna maakte hij grote vorderingen in kennis en in levenswandel en toen de bisschop stierf, werd hij zelf tot bisschop gewijd. Het heilige meisje Justina plaatste hij in een klooster en hij maakte haar daar abdis over vele godgewijde maagden.

Sint Cyprianus zond dikwijls brieven aan de martelaren en sterkte hen in hun strijd. Toen de bewindhebber van dat gebied de faam van Cyprianus en Justina ter ore kwam, liet hij hen bij zich aandienen en vroeg hun of ze wilden offeren. Toen zij standvastig in het geloof in Christus volhardden, liet hij hen in een ketel vol met was, pek en vet zetten, maar dit gaf hun juist een heerlijke verkwikking en betekende in het geheel geen straf. De afgodenpriester zei tot de prefect: 'Laat mij voor de ketel gaan staan: dan zal ik in een keer al hun kracht tenietdoen.' Toen hij bij de ketel was gekomen, zei hij: ‘Een grote god is Hercules en de vader der goden Jupiter!' En zie, onmiddellijk ging er vuur van de ketel uit en verteerde de priester volkomen. Toen trok men Cyprianus en Justina uit de ketel. Er werd vonnis over hen geveld en zij werden samen onthoofd. Hun lichamen werden voor de honden geworpen en bleven zes dagen liggen; daarna werden ze overgebracht naar Rome. Nu rusten ze, naar men zegt, in Piacenza. Zij stierven de marteldood op 25 september omstreeks het jaar des Heren 287, onder Diocletianus.
2016 Paul Verheijen / Nijmegen