Genesis 12:1 - 25:18De eerste van de drie aartsvaders of patriarchen uit het Eerste Testament, geldt als stamvader van de Israëlieten.Hij was een verre nazaat van Sem, de oudste zoon van Noach. Samen met zijn vader Terach, zijn onvruchtbare vrouw Sarai en zijn neef Lot trok hij weg uit de stad Ur in Chaldea naar Kanaän. Met zijn land verliet hij de voorouderlijke goden waarvan hij, aldus de joodse traditie, de beelden vernietigde, en hij bekende zich tot zijn stamgod als de ene God, JHWH. Toen Terach onderweg in Haran gestorven was, trok Abram verder tot Sichem, waar JHWH hem verscheen en hem land, welvaart en nageslacht beloofde. Tijdens een verblijf in Egypte, waarheen Abram vanwege een hongersnood in Kanaän uitgeweken was, deed hij zich voor als een broer van Sarai, uit vrees dat hij het er als echtgenoot van de begeerlijke vrouw niet levend af zou brengen. De farao nam haar inderdaad als een van zijn vrouwen op in zijn huis en beloonde Abram daarom rijkelijk. Toen JHWH vanwege de schending van Sarai's eer de farao met rampen trof, merkte de vorst dat hij zich vergrepen had aan Abrams vrouw. Abram werd daarom met Sarai en zijn bezittingen de grens overgezet. Terug in Kanaän gingen Abram en Lot, beiden inmiddels in het bezit van grote kudden, uit-een: Lot naar Sodom aan de vruchtbare Jordaan, Abram naar Hebron in het dorre bergland. Toen Lot door koningen, die het land aan de Jordaan vanuit het oosten binnenvielen, gevangen genomen werd, verbond Abram zich met hun tegenstanders. Hij versloeg de invallers en bevrijdde zijn neef. Bij de viering van de overwinning bood Melchisedek*, koning en priester van Salem (later Jeruzalem), hem brood en wijn aan en zegende hem. Abram schonk hem op zijn beurt een tiende deel van de oorlogsbuit. Hierna sloot JHWH met Abram een verbond, waarbij de beloften van nageslacht en eigen land herhaald en in een visioen bekrachtigd werden. Het geloof van de kinderloze Abram in de onwaarschijnlijke belofte werd hem als gerechtigheid aangerekend. Bij een later herhaalde verbondssluiting legde JHWH op, dat voortaan alle mannen van Abrams stam en allen die daarin zouden worden opgenomen, besneden werden. De naam van Abram (vader is verheven) werd toen door JHWH veranderd in Abraham (vader van menigten); die van Sarai (prinses) in Sara (koningin). Bij deze verbondssluitingen werd aan Abraham telkens een groot nageslacht beloofd, hoewel Sara hem nog geen kinderen had geschonken. Op haar voorstel nam Abraham haar slavin Hagar als bijvrouw. Toen deze, van hem zwanger geworden, zich hooghartig begon te gedragen, maakte Sara haar het leven zuur. Hagar trok weg van Abraham, maar werd door een engel van JHWH teruggestuurd en baarde Abraham een zoon: Ismaël. Drie vreemdelingen, op strafexpeditie naar het zondige Sodom en gastvrij in Abrahams tent bij de eik van Mamre ontvangen, beloofden hem de geboorte van een zoon uit Sara, en wel binnen een jaar, dit tot ongeloof en hilariteit van de meeluisterende, inmiddels hoogbejaarde Sara. De drie vreemdelingen bleken later, toen Abraham hen, bezorgd om Lot, op weg naar Sodom begeleidde, JHWH en twee engelen. Inderdaad baarde Sara te Berseba, waar Abraham zich inmiddels gevestigd had, een zoon: Isaak. De geboorte bracht vreugde en perspectief, maar kostte Hagar en haar zoon de positie in de clan. Abraham zond hen de woestijn in. Daar werd hun op het moment dat het jongetje van dorst dreigde om te komen een belangrijk nageslacht beloofd: de volkeren van Arabië. Ismaël werd een uitstekende boogschutter. Hij leefde in de woestijn met de Egyptische vrouw die Hagar voor hem koos. Met zijn lang begeerde zoon werd de trouw van Abraham aan JHWH ernstig op de proef gesteld. God beval hem, Isaak op de berg Moria als een brandoffer aan hem op te dragen. Abraham begaf zich met vuur en offermes op weg. De jongen droeg zelf het brandhout en verwonderde zich over het ontbreken van een offerdier. Toen Abraham zijn zoon op de brandstapel had gebonden en zijn arm hief om hem met een mes de keel door te snijden, greep de engel van JHWH in: Abraham had zijn trouw getoond. Een ram, die met zijn horens in het struikgewas verward was, nam de plaats van Isaak in. Sara en Abraham bereikten beiden een hoge leeftijd. Toen Sara stierf, kocht Abraham voor haar een passende begraafplaats. Hij zorgde verder voor het huwelijk van zijn zoon, regelde de positie van zijn bijvrouwen en haar kinderen en stierf 175 jaar oud. Hij werd begraven bij Sara in de grot op de akker van Makpela. * Melchisedek wordt gezien als voorafbeelding van Christus en kreeg een plek op de liturgische heiligenkalender op 25 maart. |
2016 Paul Verheijen / Nijmegen |