Paul Verheijen

MICHELANGELO

Blasius in de Sixtijnse kapel

Blasiuszegen

De heilige Blasius, wiens liturgische gedenkdag valt op 3 februari, is in katholieke kringen vooral bekend geworden door de zogenoemde Blasiuszegen, waarbij twee al dan niet brandende kaarsen gekruist om de keel van een gelovige werden gehouden om zodoende bescherming te bieden tegen alle mogelijke keelziekten.

Het Roomse Martelaarsboek brengt hem als volgt in herinnering:
Te Sebaste in Armenië het lijden van de heilige bisschop Blasius, martelaar. Hij verrichtte vele wonderen en werd onder de landvoogd Agricolaus eerst lange tijd gegeseld en aan een houten paal opgehangen, waarbij zijn vlees met ijzeren kammen werd vaneen gereten. Dan wierp men hem in een vunzige kerker en werd hij in een put gedompeld, waar hij echter ongedeerd uitkwam. Ten laatste is hij op bevel van dezelfde rechter tegelijk met twee knapen onthoofd. Doordat zeven vrouwen de bloeddruppels opvingen, die tijdens de foltering uit het lichaam vloeiden van deze martelaar, werden zij erkend als christin en zijn daarom na wrede martelingen, nog vóór hem met het zwaard omgebracht.
Blasius van Sebaste (in Armenië) dankt zijn grote populariteit eerder aan de legende dan aan het martelaarschap, dat hij als bisschop van de stad misschien onder de felle vervolging van Licinius in het begin van de 4e eeuw onderging.
Die legende valt te lezen in een Passio en in de Legenda Aurea.
Een vrouw legde haar stervende zoon, bij wie een visgraat in zijn keel was blijven steken, aan zijn voeten en vroeg onder tranen om zijn genezing. Sint Blasius legde hem de hand op en bad dat deze jongen, en allen die in zijn naam iets vroegen, het geschenk van hun gezondheid mochten terugkrijgen. En terstond werd hij genezen.
Een arme vrouw had maar één varken en dat was geroofd door een wolf. Zij smeekte sint Blasius ervoor te zorgen dat zij het varken terugkreeg. Hij glimlachte en zei: ‘Vrouw, wees niet verdrietig, u zult uw varken terugkrijgen.’ Meteen kwam de wolf eraan en gaf het varken terug aan de weduwe. Bij zijn aankomst in de stad werd hij op last van de bevelhebber in de gevangenis gezet. De volgende dag liet de stadhouder hem voor zich leiden. Hij begroette hem met vriendelijke woorden: ‘Gegroet, Blasius, vriend van de goden!' Blasius antwoordde: 'Gegroet ook u, hooggeachte stadhouder! Maar noem hen niet goden maar demonen, want ze worden samen met hun vereerders aan het eeuwige vuur overgeleverd.’ De stadhouder werd kwaad en liet hem met knuppels afranselen en weer in de kerker opsluiten. Blasius zei tegen hem: 'Dwaas, denkt u met uw straffen mij de liefde tot mijn God af te nemen, terwijl ik Hem in mij heb om mij te sterken?' Toen de weduwe die haar varken had teruggekregen dit hoorde, slachtte zij het varken en bracht de kop met de poten, een kaars en brood naar sint Blasius. Hij dankte haar en at, en zei tegen haar: ‘Offer elk jaar een kaars in een kerk die mijn naam draagt, en het zal u en ieder die dit doet goed gaan.' Zij bleef dit altijd doen en het bracht haar veel voorspoed. Hierna liet de stadhouder hem uit de kerker halen, maar omdat hij hem niet tot de dienst van de goden kon overhalen, gaf hij bevel hem aan een balk te hangen, zijn vlees met ijzeren kammen open te rijten en hem dan weer naar zijn gevangenis te brengen.
[...]
Hierna liet de stadhouder Blasius aan zich voorleiden en zei tegen hem: Aanbidt u nu tenminste de goden of niet?’ Blasius antwoordde: 'Goddeloze, ik ben niet bang voor uw dreigementen. Doe wat u wilt, want mijn lichaam mag u hebben.’ Daarop gaf de stadhouder orders hem in de vijver te gooien. Maar Blasius maakte een kruisteken over het water en meteen werd het vast als droge aarde. En hij zei: 'Als uw goden echte goden zijn, toon dan hun kracht en loop hierheen de vijver in.’ Vijfenzestig mannen liepen de vijver in en verdronken onmiddellijk. Een engel van de Heer daalde neer en zei tegen hem: ‘Kom eruit, Blasius, en ontvang de kroon die de Heer je bereid heeft.’ En toen hij eruit was gestapt, zei de stadhouder tegen hem: ‘Bent u vastbesloten de goden niet te aanbidden?' Blasius antwoordde: ‘Weet, ongelukkige, dat ik een dienaar ben van Christus en geen demonen aanbid.’ Terstond gaf de stadhouder bevel hem te onthoofden. Blasius van zijn kant bad tot de Heer dat al wie zijn bescherming zou inroepen vanwege keelpijn of welke andere ziekte dan ook, verhoord zou worden. En zie, er kwam een stem uit de hemel tot hem dat het zou gebeuren zoals hij had gebeden.

(Legenda Aurea 38,17-35.66-81)
Het visgraatwonder en het kaarsoffer die in de legende een rol spelen, werden in de traditie bij de Blasiuszegen met elkaar verbonden.

Michelangelo heeft Blasius met de ijzeren kammen van zijn martelaarschap herkenbaar afgebeeld.
Blasius behoort tot de zogenaamde veertien noodhelpers.
2016 Paul Verheijen / Nijmegen