Paul Verheijen

BARLAAM & JOSAFAT

De christelijke Boeddhalegende

Werelds lijden

Barlaam en Josafat (of Joasaf) zijn twee verhaspelde namen uit een Perzische bewerking van een Indische Boeddhalegende.
Boddhisatva werd Jodasaf en vervolgens Josafat.
Deze legende zou door Johannes Damascenus - met oudere christelijke bewerkingen als basis - zijn herschreven.
In Oost en West werd de legende in de 11e en 12e eeuw en daarna vooral door een zeer uitgebreide versie in hoofdstuk 176 van de Legenda Aurea zo populair dat Barlaam en Josafat tesamen zelfs op de liturgische kalender een feestdag kregen op 27 november.

Kort samengevat is deze versie hieronder te lezen.


De christenvervolgende koning Avenir wordt een zoon geboren met de naam Josafat.
Hij ontbiedt 55 sterrenwichelaars om de toekomst van zijn zoon te weten.
Allen op een na antwoorden dat hij groot en rijk zou zijn.
Eén wichelaar voorspelt echter dat Josafat aanhanger zal worden van het christelijk geloof.
Josafat wordt daarom door zijn vader uit voorzorg in en speciaal voor Josafat gebouwd paleis verborgen gehouden, waar het personeel verboden wordt over zaken te spreken die Josafat bedroefd kunnen maken, zoals dood, ouderdom, ziekte of armoede.
Ziek personeel moet onmiddellijk vervangen worden en ook over Christus mag niet worden gesproken.
Als hij volwassen geworden is, vraagt Josafat zich bedroefd af waarom hij door zijn vader is opgesloten.
De koning laat daarom een optocht door de stad organiseren waarop Josafat door het volk wordt toegejuicht, maar onderweg ontmoet Josafat toch enkele zieke en oude mensen.
Dan krijgt Josafat bezoek van de eremiet Barlaam, die zich verkleedt als koopman en Josafat onder het vertellen van veel gelijkenissen een steen aanbiedt die blinden het licht geeft, doven de oren opent, stommen doet spreken en dommen wijsheid schenkt.
Josafat wordt vervolgens door Barlaam gedoopt en grondig in het geloof onderricht tot grote ontsteltenis van zijn vader.
Die geeft vervolgens een andere eremiet genaamd Nachor die op Barlaam lijkt de opdracht zich voor te doen als Barlaam en Josafat van het geloof af te brengen, maar Josafat krijgt in een openbaring van God te horen over dit bedrog.
Nachor is echter zo onder de indruk van Josafat dat hij het doopsel ontvangt.
Dan meent tovenaar Theodas hulp te kunnen bieden aan de koning door mooie vrouwen en boze geesten op Josafat af te sturen die hem in vuur en vlam moeten zetten, maar God haalt Josafat uit de bekoring.
Ook Theodas laat zich daarna door Josafat bekeren en de koning geeft dan de hoop op.
Hij staat de helft van zijn rijk aan Josafat af en hoewel deze verlangt naar de woestijn, neemt hij toch omwille van de verbreiding van het christelijke geloof de regering voor enige tijd op zich.
Hij richt kerken en kruisen op in zijn gebied en bekeert iedereen tot Christus, tenslotte ook zijn eigen vader de koning die vervolgens ook zijn helft van het rijk aan Josafat schenkt.
Na de dood van zijn vader stelt Josafat een ander als koning aan en trekt in sjofele kleding de woestijn in om Barlaam op te zoeken.
Gehinderd door de duivel kan hij Barlaam twee jaar lang niet vinden.
Dan ziet hij een grot en roept 'Zegen mij vader, zegen mij".
Als Barlaam zijn stem hoort, haast hij zich naar buiten en omhelzen ze elkaar innig en langdurig.
Josafat blijft daar nog 35 jaar leven in onthouding en deugd, ook nadat Barlaam is gestorven.
Op 60-jarige leeftijd overlijdt hij en wordt hij bijgezet bij het lichaam van Barlaam.
Als de koning hiervan hoort, laat hij beide lichamen overbrengen naar zijn eigen stad waar bij hun graf vele wonderen gebeuren.

Gelijkenis van de honingetende man

Een van die gelijkenisen die Barlaam aan Josafat vertelt, is getekend in het 14e eeuwse miniatuur hierboven (Parijs - Bibliothèque National - Ms français Folium 175 - 10bs).
Hij zei: Zij die verlangen naar lichamelijke genietingen en hun ziel van honger laten sterven, zijn als een man die, toen hij ijlings vluchtte voor een eenhoorn om niet door hem verslonden te worden, in een diepe afgrond viel. Tijdens zijn val greep hij met zijn handen een boompje vast en zette zijn voeten op een glibberig en wankel steunpunt. Toen hij omhoogkeek, zag hij twee muizen, een witte en een zwarte, onophoudelijk knagen aan de wortel van het boompje dat hij had vastgegrepen, en bijna was het zover dat zij de wortel doorsneden. Op de bodem van de afgrond zag hij een schrikwekkende vuurspuwende draak, zijn muil open om hem te verslinden. Op het punt waar hij zijn voeten had neergezet, zag hij de koppen van vier adders tevoorschijn komen. Hij keek naar boven en zag een klein beetje honing aan de takken van dat boompje. Hij vergat de gevaren die hem omringden en gaf zich geheel over aan de zoetheid van dat beetje honing. De eenhoorn is het zinnebeeld van de dood, die de mens altijd achtervolgt en wil grijpen. De afgrond is de wereld, die vol is van onheilen. Het boompje is het leven van eenieder, dat alle uren van de dag en van de nacht als door een witte en een zwarte muis zonder ophouden wordt aangevreten en steeds dichter het moment van afsnijden nadert. Het steunpunt met de vier adders is het lichaam, samengesteld uit de vier elementen: als zij hun ordelijke samenhang verliezen, valt het lichaam uit elkaar. De schrikwekkende draak is de muil van de hel, die allen wil verslinden. De zoetheid aan het takje is het bedrieglijke genot van de wereld, waardoor de mens verleid wordt om niet te letten op het gevaar dat hem bedreigt.
(Legenda Aurea 176,114-122)
2016 Paul Verheijen / Nijmegen