Simon de Magiër
In die tijd was er in Jeruzalem een tovenaar, Simon genaamd, die zich de Opperste Kracht noemde. Hij beweerde dat wie in hem geloofden eeuwig leven zouden hebben, en hij zei dat voor hem niets onmogelijk was. In het boek van Clemens staat ook dat hij zei: 'Ik zal openlijk als God worden aanbeden en met goddelijke eerbewijzen worden bejegend en alles wat ik wil, zal ik kunnen doen. Mijn moeder Rachel stuurde me eens naar het veld omn te maaien. Ik zag een sikkel liggen en ik gaf de sikkel opdracht om te maaien, en hij maaide tien keer zoveel als
de andere.' En volgens een bericht bij Hiëronymus voegde hij er nog het volgende aan toe: 'Tk ben het Woord van God, ik ben schitterend, ik ben de Trooster, ik ben almachtig, ik ben alles van God.' Hij liet ook bronzen slangen bewegen, bronzen en stenen beelden lachen en honden een lied aanheffen. Linus vertelt dat deze man met Petrus wilde debatteren en wilde laten zien dat hij God was. Op de afgesproken dag kwam Petrus naar de plaats van het dispuut en zei tegen de aanwezigen: 'Vrede zij u, broeders die de waarheid liefhebt!' Maar Simon zei: 'Wij hebben
uw vrede niet nodig. Want als er vrede en eendracht is, zullen we geen vorderingen kunnen maken in het vinden van de waarheid. Rovers hebben onder elkaar ook vrede. Roep daarom niet de vrede aan, maar de strijd. Want wanneer er twee vechten, zal er vrede zijn nadat er een het onderspit heeft gedolven.' Petrus antwoordde: 'Waarom bent u bang het woord 'vrede' te horen? Oorlogen worden immers geboren uit zonden. Maar waar niet wordt gezondigd, daar heerst vrede, wordt de waarheid gevonden in disputen en de gerechtigheid in werken.' Simon weer: 'Wat u zegt, betekent niets. Maar ik zal u mijn goddelijke macht tonen: zult u mij dadelijk aanbidden. Ik ben de Opperste Kracht, en ik kan door de lucht vliegen, nieuwe bomen maken, stenen in brood veranderen, zonder letsel in het vuur blijven. Alles wat ik wil, kan ik doen.' Met deze man ging Petrus dus in debat en hij legde al diens toverkunsten bloot. Toen zag Simon dat hij niet tegen Petrus was opgewassen. Hij gooide al zijn toverboeken in zee om zichzelf niet als tovenaar te verraden en reisde naar Rome opdat men hem daar voor God zou houden. Zodra Petrus hiervan hoorde, ging hij hem achterna en vertrok ook naar Rome.
(Legenda Aurea 84,37-59)
|
Kruisiging
Toen Petrus, zo getuigen Leo en Marcellus, bij het kruis was gekomen, zei hij: 'Omdat mijn Heer van de hemel naar de aarde neerdaalde, is Hij aan een opgericht kruis omhooggeheven. Maar omdat Hij in zijn goedheid mij van de aarde naar de hemel wil trekken, moet mijn kruis mijn hoofd op de aarde tonen en mijn voeten naar de hemel richten. Het komt mij niet toe net zo aan het kruis te hangen als mijn Heer. Draai mijn kruis dus om'. Toen zetten ze zijn kruis ondersteboven en maakten zijn voeten aan de bovenkant vast en zijn handen beneden. Het volk werd razend en wilde Nero en de prefect vermoorden en de apostel bevrijden. Maar Petrus vroeg hun zijn marteldood niet te dwarsbomen. De Heer, zo vinden we bij Hegesippus en Linus, opende de ogen van hen die daar weenden. Zij zagen engelen met bloemenkransen van rozen en lelies, en bij hen Petrus op het kruis terwijl hij van Christus een boek kreeg en daarin de woorden las die hij sprak. Daarop begon Petrus, nog steeds volgens het getuigenis van Hegesippus, vanaf het kruis te zeggen: 'Heer, ik heb verlangd U na te volgen, maar ik heb niet rechtop gekruisigd willen worden. U bent altijd rechtop, verheven en hoog, maar wij zijn kinderen van de eerste mens, die zijn hoofd naar de aarde liet zinken. Zijn val wordt verzinnebeeld door de geboorte van een mens: wij komen immers zo ter wereld, dat we voorover naar de aarde worden uitgedreven. Zo is ook de menselijke natuur veranderd, zodat de wereld meent dat rechts is, wat zeker links is. U, Heer, bent alles voor mij: het al dat U bent is het al voor mij en er is niets anders dan U alleen. Ik breng U dank met heel mijn geest waarmee ik leef, waarmee ik U begrijp, waarmee ik U smeek.' Daar worden nog twee andere redenen vermeld waarom hii niet rechtop gekruisigd wilde worden. Toen Petrus zag dat de gelovigen zijn verheerlijking hadden gezien, dankte hij God, beval de gelovigen bij Hem aan en gaf de geest. Toen namen twee broers, Marcellus en Apuleius, die leerlingen van Petrus waren, hem af van het kruis, balsemden hem met geurige kruiden en legden hem in het graf.
(Legenda Aurea 84,184-202)
|