Pietro BrancacciIn de rechterarm van het transept van de Santa Maria del Carmine in Florence bevindt zich de Brancacci-kapel. Piero di Piuvichese Brancacci wenste in zijn testament (gedateerd 20 februari 1367) de stichting van een kapel als symbool van aanzien van de familie Brancacci.In 1423 kregen Masolino en Masaccio de opdracht een frescocyclus te schilderen over het leven van de apostel Petrus, de patroonheilige van Piero. Masolino was toen ongeveer veertig jaar en Masaccio rond de twintig. Twee jaar later kreeg Masolino de kans om hofschilder te worden in Hongarije. Masaccio kreeg daarom de verantwoording over het project, maar toen hij in 1428 overleed, bleef de Brancacci-kapel onafgemaakt achter. Vijftig jaar lag het project stil, totdat Filippino Lippi in 1482 de opdracht kreeg de fresco’s af te maken. In de meest Renaissance frescocycli staat het leven van Jezus of Maria centraal, zoals in de fresco’s van Giotto. Maar in de Brancacci-kapel tonen de fresco’s de belangrijkste momenten zoals gezegd uit het leven van Petrus. Hij staat telkens afgebeeld met een oranje gewaad. Masolino en Masaccio - al dan niet in opdracht van Pietro Brancacci - selecteerden uit het leven van Petrus vooral de verhalen over de armen. De Santa Maria del Carmine stond in een arme wijk van Florence. De verhalen uit het leven van Petrus bieden de armen hoop en dienen als voorbeeld. Een vroom leven geeft verlossing in het hiernamaals. De kapel is tegenwoordig qua toegang gescheiden van de kerk. Je betreedt de kapel via het ernaast gelegen klooster. De fresco's in het eerste en tweede register werden tussen 1981 en 1990 gerestaureerd en ontdaan van latere kuise toevoegingen (de vijgebladeren bij Adam en Eva). De fresco's in de lunetten zijn vernietigd of zeer zwaar beschadigd. Ook zij zijn geschilderd door Masolino en/of Masaccio en hadden betrekking op het leven van Petrus:
Het plafond is tussen 1747 en 1748 beschilderd door Vincenzo Meucci (Madonna del Carmine) en Carlo Sacconi (architectonische motieven in de lunetten). |
Legenda AureaDe Petrus-cyclus in het boven- en onderregister bevat twaalf voorstellingen, waarvan de fresco's 01 en 02, de beproeving van Adam en Eva in het paradijs en hun uitdrijving daaruit een soort premisse zijn. In het paradijs heeft de mens zijn band met God verbroken. Christus heeft die band hersteld door zijn wonderbaarlijke werken op aarde en zijn opvolger, Petrus dus, zet dit werk met zijn eigen wonderen voort.De Legenda Aurea vat in hoofdstuk 84, de hagiografie over Petrus, de belangrijkste gebeurtenissen uit diens leven in een paragraaf samen: Hij was het die over het meer naar de Heer toeliep, hij werd door God uitverkoren om bij de gedaanteverandering van de Heer en bij de opwekking van het meisje aanwezig te zijn, hij vond een stater in de bek van de vis, hij ontving van de Heer de sleutels van het koninkrijk der hemelen, hij kreeg van Christus zijn schapen te hoeden, op het Pinksterfeest bekeerde hij door zijn verkondiging drieduizend mensen, hij genas met Johannes de kreupele en bekeerde er toen vijfduizend, hij voorzegde Ananias en Saphira hun dood, hij genas de verlamde Aeneas, hij doopte Cornelius, hij wekte Tabita weer tot leven, door de schaduw van zijn lichaam genas hij zieken, hij werd door Herodes in de kerker gezet, maar door een engel bevrijd.Verder besteedt De Voragine aandacht aan Petrus' Stoel (hoofdstuk 44) en Petrus' Banden (hoofdstuk 106). De cyclus heeft deze Legenda Aurea als leidraad genomen. Van alle 12 voorstellingen is er in een aparte subpagina. De nummering volgt de bijbelse en legendarische chronologie van Petrus' leven. |
2016 Paul Verheijen / Nijmegen |