Paul Verheijen

MARC CHAGALL

Abraham en de engelen dalen af naar Sodom

Genesis 18:16-32

Toen de mannen weer verdergingen, lieten ze hun blik op Sodom rusten. Abraham liep met hen mee om hun uitgeleide te doen. De HEER dacht: Waarom zou Ik voor Abraham geheimhouden wat Ik van plan ben? Uit Abraham zal immers een groot en machtig volk voortkomen, en in hem zullen alle volken op aarde gezegend worden. Want Ik heb hem uitgekozen, hij moet zijn zonen en zijn verdere nakomelingen voorhouden de weg te volgen die Ik wijs, door rechtvaardig en goed te handelen. Alleen dan zal Ik verwezenlijken wat Ik Abraham heb toegezegd. Daarom zei de HEER: ‘Er zijn ernstige beschuldigingen geuit tegen Sodom en Gomorra, hun zonden zijn ongehoord groot. Ik zal ernaartoe gaan om te zien of de klachten die Ik over hen heb gehoord gegrond zijn en zij verwoesting over zich hebben afgeroepen. Dat wil Ik weten.’
Toen gingen de mannen weg, naar Sodom, maar Abraham bleef voor de HEER staan. Abraham ging dichter naar Hem toe en vroeg: ‘Wilt U dan behalve de schuldigen ook de onschuldigen het leven benemen? Misschien dat er in die stad vijftig onschuldigen zijn. Zou U die dan ook uit het leven wegrukken en niet de hele stad vergeving schenken omwille van die vijftig onschuldige inwoners? Zoiets kunt U toch niet doen, hen samen met de schuldigen laten omkomen! Dan zouden schuldigen en onschuldigen over één kam worden geschoren. Dat kunt U toch niet doen! Hij die rechter is over de hele aarde moet toch rechtvaardig handelen?’ De HEER antwoordde: ‘Als Ik in Sodom vijftig onschuldigen aantref, zal Ik omwille van hen de hele stad vergeving schenken.’ Hierop zei Abraham: ‘Nu ik eenmaal zo vrij ben geweest de Heer aan te spreken, hoewel ik niets dan stof ben: stel dat er aan die vijftig onschuldigen vijf ontbreken, zou U dan toch vanwege die vijf de hele stad verwoesten?’ ‘Nee,’ antwoordde Hij, ‘Ik zal haar niet verwoesten als Ik er vijfenveertig aantref.’ Opnieuw sprak Abraham Hem aan: ‘En stel dat het er maar veertig zijn.’ ‘Dan zal Ik het niet doen omwille van die veertig.’ Toen zei hij: ‘Ik hoop dat U niet kwaad wordt, Heer, wanneer ik het waag door te gaan: stel dat het er maar dertig zijn.’ ‘Ik zal het niet doen als Ik er dertig aantref.’ Hierop zei hij: ‘Ik ben zo vrij de Heer opnieuw aan te spreken: stel dat het er maar twintig zijn.’ ‘Dan zal Ik de stad niet verwoesten omwille van die twintig.’ Abraham zei: ‘Ik hoop dat U niet kwaad wordt, Heer, wanneer ik het nog één keer waag iets te zeggen: stel dat het er maar tien zijn.’ ‘Dan zal Ik haar niet verwoesten omwille van die tien.’

Sjacheren

Hoofdstuk 18 uit Genesis verhaalt over twee aankondigingen van JHWH die Abraham direct raken, de eerste over de onverwachte zwangerschap van zijn vrouw Sara en de tweede over de dreigende dood van Lot, de zoon van zijn broer. De aankondigingen van leven en dood worden gedaan door drie mannen die Abraham bezoeken bij de eik van Mamre. Eén van de mannen blijkt JHWH te zijn in menselijke gedaante. Verderop worden de overige twee mannen engelen genoemd. De drie mannen in dit verhaal worden soms aangeduid met de term Drie-eenheid.
JHWH is verbolgen over de zware zonde van Sodom en Gomorra. Hij wil afdalen om zelf poolshoogte te nemen. Niets menselijks is JHWH vreemd. De twee mannen gaan vervolgens op pad, maar JHWH zelf blijft staan. Vreemd, want Hij wilde toch zelf kijken? Verwacht Hij dat Abraham hem zal aanspreken? Of is JHWH’s gang geïmpliceerd in de twee andere mannen?
Dan volgt het sjacheren van Abraham. Hij interpreteert de roep om wraak waar JHWH over rept als een intentieverklaring van JHWH dat Hij de stad wil vernietigen. Abrahams afdingen is niet zonder eigenbelang. Zijn wens is het gevolg van het feit dat Lot in Sodom woonachtig is en het slachtoffer dreigt te worden van JHWH’s woede. Opnieuw werpt Abraham zich op als redder van Lot, zoals hij hem al eerder uit handen van vijanden wist te redden (Genesis 14:11-16). Met grote vrijmoedigheid en met vlagen ontzetting en verontwaardiging voelt Abraham de Rechter van de mensenwereld aan de tand. Abraham vermijdt hierbij Lot met name te noemen, waardoor zijn inzet principieel lijkt te zijn. JHWH breekt de strak opgebouwde dialoog in zes ronden pas af na zijn belofte de streek van Sodom en Gomorra niet te zullen vernietigen, zelfs als er maar tien mensen rondlopen die deugen. Het pingelen verloopt als volgt: 50-45-40-30-20-10.
Bepaalt alleen JHWH tot hoever Abraham kan afdingen of zit Abraham reeds op een minimum van tien rechtvaardigen? De auteur vermeldt dat de mensen van Sodom slecht zijn en ernstig tekortschieten jegens JHWH (Genesis 13:13). Er is veel gespeculeerd over de inhoud van dit gesodemieter. Als de andere twee mannen in het vervolg van het verhaal in Sodom onderdak vinden bij Lot, stromen alle mannelijke Sodomieten, jong en oud, samen rond zijn huis omdat ze hen willen kennen (Genesis 19:4-5). Het Hebreeuwse werkwoord jada wordt door Lot geïnterpreteerd als seksuele omgang hebben. Op grond hiervan wordt homoseksualiteit traditioneel als de zonde van de Sodomieten beschouwd. Onze woorden sodomie en mietje danken hun oorsprong hieraan. Het is echter even verdedigbaar dat de zonde van Sodom verwijst naar tekorten op sociaal gebied. De profeet Ezechiël bijvoorbeeld wijst op het feit dat de inwoners leefden in overdaad en zich niet bekommerden om de misdeelden en behoeftigen (Ezechiël 16:48-50). Hoe het ook zij: in Sodom wordt onrecht gedaan. Abraham ontkent zeker niet de tekorten van de Sodomieten. Hij vraagt immers om vergiffenis. Met diepe eerbied, gepaard aan kinderlijk vertrouwen, probeert hij de rechtvaardigen, zij die jegens JHWH niet tekortschieten, lees: Lot, te redden.
Belangrijk is de afloop van het verhaal: er zijn geen tien rechtvaardigen te vinden in Sodom. De stad wordt dus verwoest, maar Lot wordt toch gered, samen met zijn twee dochters. Hun toekomstige echtgenoten komen om bij de verwoesting, omdat zij lachen om de voorspelde verwoesting (Genesis 19:12-14). En Lots vrouw verandert in een zoutklomp, omdat zij de eis negeert niet om te kijken naar de verwoesting van de stad (Genesis 19:15-26).

Marc Chagall brengt op de hier afgebeelde gouache het begin van het verhaal in beeld dat Abraham de drie mannen (engelen) die bij hem op bezoek waren geweest uitgeleide doet en zij hun blik op Sodom laten rusten. Abraham staat ingeklemd tussen twee engelen. De derde engel is JHWH die zijn beschuldigende vinger uitsteekt naar Sodom dat in de vallei in de diepte is te zien.
Marc Chagall (1887-1985)
La descente vers Sodome (±1931)
Gouache, olieverf op papier, 63 x 49 cm
2016 Paul Verheijen / Nijmegen