Paul Verheijen

ARENT DE GELDER

Juda en Tamar

De naam Juda

Juda, de vierde zoon uit het huwelijk van Lea en Jakob, speelde een rol in het verhaal rond zijn halfbroer Jozef.
Zijn naam, in het Hebreeuws Yehuda, waarvan de betekenis met geen enkele zekerheid vast te stellen is, komt voor in Akkadische bronnen.
Volgens Genesis 29,35, waar zijn geboorte vermeld wordt, duidde zijn moeder, die aan het Hebreeuwse woord voor ‘loven’ dacht, de naam als nu zal ik de Heer loven.
Hij stond later borg voor een behouden terugkeer van Jakobs oogappel Benjamin uit Egypte.

Na de splitsing van het rijk van David in een Noord- en Zuidrijk ging de naam van de stam Juda over op het Zuidrijk.
Juda werd via David voorvader van Jezus.
Dat zal ook de reden zijn dat hij een eigen feestdag kreeg op de kerkelijke kalender: 19 december.

Juda was en is een veel voorkomende naam in Israël, waarvan ook de benaming ‘jood’ is afgeleid.
In het Tweede Testament is de naam vergriekst tot Judas en wordt hij gebruikt voor een aantal verschillende mannen, van wie Judas Iskariot de meest bekende is als degene die Jezus in handen speelde van de overheid.
De andere personen uit het Tweede Testament met die naam worden besproken op de pagina over Simon & Judas.

Het bijbelse verhaal


In diezelfde tijd verliet Juda zijn broers en sloot hij zich aan bij een zekere Chira, een man die in Adullam woonde. Daar viel zijn oog op de dochter van de Kanaäniet Sua. Hij trouwde haar en sliep met haar. Ze werd zwanger en bracht een zoon ter wereld, die Er werd genoemd. Daarna werd ze opnieuw zwanger en kreeg weer een zoon, aan wie ze de naam Onan gaf. Ze werd voor de derde keer zwanger en bracht een zoon ter wereld, die ze Sela noemde; toen Sela geboren werd bevond Juda zich in Kezib.
Voor Er, zijn eerstgeborene, koos Juda een vrouw die Tamar heette. Er was slecht in de ogen van de HEER, en daarom liet de HEER hem sterven. Toen zei Juda tegen Onan: ‘Vervul je zwagerplicht: slaap met de vrouw van je broer en verwek voor je broer nakomelingen bij haar.’ Maar omdat Onan wist dat zo’n kind niet als zijn nageslacht zou gelden, liet hij telkens als hij met de vrouw van zijn broer gemeenschap had zijn zaad op de grond terechtkomen, zodat hij geen nakomelingen voor zijn broer zou verwekken. Wat hij deed was slecht in de ogen van de HEER, en daarom liet de HEER ook hem sterven. Toen zei Juda tegen zijn schoondochter Tamar: ‘Je moet als weduwe maar weer bij je vader gaan wonen, totdat mijn zoon Sela volwassen is.’ Hij dacht namelijk: Ik moet voorkomen dat hij ook sterft, net als zijn broers. En Tamar ging weer bij haar vader wonen.
Geruime tijd later stierf Juda’s vrouw, de dochter van Sua. Toen Juda troost gevonden had voor zijn verdriet, begaf hij zich naar Timna, samen met zijn vriend Chira uit Adullam, om bij zijn schaapscheerders te gaan kijken. Zodra Tamar hoorde dat haar schoonvader op weg was naar Timna om zijn schapen te scheren, legde ze haar weduwedracht af, vermomde zich door zich met een sluier te bedekken, en ging langs de weg naar Enaïm zitten, een zijweg van de weg naar Timna. Want ze besefte dat ze nog steeds niet aan Sela tot vrouw was gegeven, hoewel die inmiddels volwassen geworden was. Toen Juda haar zag hield hij haar voor een hoer, want haar gezicht was bedekt. Hij sloeg de zijweg in en ging naar haar toe. ‘Ik wil van je diensten gebruikmaken,’ zei hij, niet wetend dat het zijn schoondochter was. ‘Wat staat daar van uw kant tegenover?’ vroeg ze. ‘Ik zal je een geitenbokje uit mijn kudde laten brengen,’ antwoordde hij. ‘Goed,’ zei ze, ‘maar geeft u mij dan zolang iets als onderpand.’ En op zijn vraag wat ze als onderpand van hem wilde, antwoordde ze: ‘Het snoer met uw zegel en de staf die u in uw hand hebt.’ Hij gaf het haar en had gemeenschap met haar, en zij werd zwanger van hem. Daarna ging ze terug naar huis, deed haar sluier af en nam haar weduwedracht weer aan.
Juda vroeg zijn vriend uit Adullam een geitenbokje naar de vrouw te brengen om het onderpand weer op te halen, maar hij kon haar niet vinden. Hij informeerde bij de mensen daar in de buurt: ‘Ik ben op zoek naar de vrouw die onlangs bij de weg naar Enaïm haar gunsten aanbood.’ ‘Zo’n vrouw is hier niet geweest,’ antwoordden ze. Dus ging hij naar Juda terug. ‘Ik heb haar niet kunnen vinden,’ zei hij. ‘Sterker nog, de mensen daar beweren dat er nooit zo’n vrouw is geweest.’ Toen zei Juda: ‘Laat haar alles dan maar houden, anders maken we onszelf nog belachelijk. Ik heb het beloofde bokje gestuurd, maar je hebt haar nu eenmaal niet kunnen vinden.’
Ongeveer drie maanden later kwam men Juda vertellen dat Tamar, zijn schoondochter, zich als een hoer had gedragen en daardoor zwanger was. ‘Breng haar de stad uit,’ zei Juda, ‘ze moet verbrand worden.’ Maar terwijl ze de stad uit werd gebracht, liet ze haar schoonvader deze boodschap brengen: ‘Ik ben zwanger van de eigenaar van deze voorwerpen. Kijkt u eens goed van wie dit zegel, dit snoer en deze staf zijn.’ Juda herkende ze en zei: ‘Niet zij is schuldig, maar ik, want ik heb haar niet aan mijn zoon Sela tot vrouw gegeven.’ Hij had geen tweede keer gemeenschap met haar.
Toen de tijd van de bevalling was gekomen, bracht ze een tweeling ter wereld. Tijdens de bevalling stak een van de twee zijn hand naar buiten. De vroedvrouw bond een rode draad om zijn hand ten teken dat hij zich het eerst had laten zien. Maar hij trok zijn hand weer terug, en daar kwam zijn broer tevoorschijn. ‘Wat een baanbreker ben jij!’ zei ze. Hij kreeg de naam Peres. Daarna kwam zijn broer, met om zijn hand de rode draad. Hij werd Zerach genoemd.
(Genesis 38)

Leviraat

Het handelen van Tamar staat in nauw verband met het zogenaamde leviraat of zwagerhuwelijk. Dat hield in dat wanneer een vrouw kinderloos weduwe werd, de broer van haar man met haar diende te huwen om nageslacht veilig te stellen.
Wanneer twee broers bij elkaar wonen en een van hen sterft zonder dat hij een zoon heeft, dan mag zijn weduwe niet de vrouw worden van iemand buiten de familie. Haar zwager moet met haar slapen; hij moet haar tot vrouw nemen en de zwagerplicht tegenover haar vervullen. De eerste zoon die zij baart geldt dan als zoon van zijn gestorven broer, opdat diens naam onder het volk van Israël niet wordt uitgewist. Maar als de man weigert met zijn schoonzus te trouwen, dan moet zij naar de stadsoudsten in de poort gaan en zeggen: ‘Mijn zwager weigert de naam van zijn broer te laten voortleven onder het volk van Israël. Hij weigert zijn zwagerplicht tegenover mij te vervullen.’ Dan moeten de stadsoudsten hem erop aanspreken. Als hij blijft bij zijn weigering om met zijn schoonzus te trouwen, moet zij ten overstaan van de oudsten op hem afgaan, hem zijn sandaal uittrekken en hem in zijn gezicht spugen, waarbij ze hem toevoegt: ‘Zo vergaat het de man die zijn broer nageslacht onthoudt.’ En bij de Israëlieten zal zijn familie bekendstaan als de familie Zonderschoen.
(Deuteronomium 25,5-10)
Via een list probeert Tamar in het bijbelverhaal aan nageslacht te komen omdat Juda dit leveriraatshuwelijk tussen haar en Juda's zoon Sela had geblokkeerd.

Schoonvader en schoondochter

Arent de Gelder deelde, misschien wel meer dan enige andere Rembrandt-leerling, de diepe belangstelling van zijn leermeester voor het menselijke aspect van bijbelse verhalen. De meeste van De Gelders historieschilderijen richten zich op de privé-interactie van enkele grootschalige figuren waarbij de nadruk wordt gelegd op psychologische relaties in plaats van op verhalende gebaren. De Gelder was ook gefascineerd door de menselijke zwakheden van bijbelse personages die aan hun daden ten grondslag liggen en die helpen verklaren. In dit geval heeft hij zich gericht op de seksuele uitwisseling tussen Juda en zijn schoondochter Tamar, waardoor de kijker zo dicht bij deze onfatsoenlijke ontmoeting komt dat men de fysieke intensiteit van hun relatie bijna kan voelen.

De geschiedenis van Juda en Tamar was voor christenen typologisch van belang: Juda's vrouw Sua werd vergeleken met de Synagoge, zijn schoondochter Tamar met de Kerk en zijn onderpanden verwezen naar Jezus, die de kerk zijn schatten gaf: het zegel van geloof en geloof in het kruis.
Bovendien betekende het verhaal ook dat de onfatsoenlijke relatie tussen schoonvader en schoondochter een kind voortbracht - Peres - die volgens Mattheüs 1,3 en Lucas 3,33 een voorvader was van David en dus een voorouder van Christus. Tamar verschijnt dus in de stamboom als de stammoeder van het koninklijk huis waaruit - naast David en Salomo - Christus werd geboren. Tamars betekenis voor de genealogie van Christus verklaart daarom haar belangrijke rol in de patristische literatuur en de latere bijbelexegese.
Desalniettemin zijn afbeeldingen van het verhaal van Juda en Tamar zeldzaam in de middeleeuwse kunst. Zelfs afbeeldingen waarin mannen centraal staan die het slachtoffer waren van sluwe vrouwen – en Juda kon daar zeker onder vallen – bevatten dit paar in die periode (nog) niet. Daar komt later verandering in.
Het verhaal van Juda en Tamar behoort, samen met scènes uit het boek Ester, tot de gebeurtenissen uit het Eerste Testament die De Gelder het vaakst heeft verbeeld. Naast het huidige werk schilderde De Gelder nog minstens vijf andere versies van dit thema.

Hoer of bescheiden vrouw?

Het meest opvallende verschil tussen de hier afgebeelde twee versies is de sluier van Tamar die verhinderde dat Juda haar herkende. In de linkerafbeelding is Tamar niet gesluierd of opgelicht, in de rechterafbeelding beeldde De Gelder haar gezicht volledig gesluierd af. De fallische vorm van de staf, zichtbaar tussen Juda's benen, verwijst duidelijk naar het seksuele karakter van het tafereel.

In deze context is het sluiermotief interessant Toen Juda haar zag hield hij haar voor een hoer, want haar gezicht was bedekt. De Hebreeuwse tekst van het verhaal gebruikt hier het werkwoord zanah, zich als een hoer gedragen, voor hoer spelen, hoererij plegen, ontucht plegen, onrechtmatige seks hebben, ontrouw/overspelig zijn, vreemdgaan. De Griekse Septuagint vertaalt het met het zelfstandige naamwoord pornè, woorden die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten. Maar wat bedekte Tamars sluier of omslagdoek (Hebreeuws: tsa'ief) precies? Bedekte zij als een sacrale prostituée niet haar gelaat, maar alleen het hoofd? Verwijst de schrijver van het verhaal misschien indirect naar de liefdesgodin Isjtar? Als deze sluier normaal niet door joodse vrouwen werd gedragen, zou ze nu de connotatie kunnen hebben van 'opzichtige kleding' van een deerne. In het verhaal heeft Juda in elk geval duidelijk de indruk met een hoer te maken te hebben. Prostitutie kwam uiteraard ook in het oude Israël voor en was georganiseerd. Maar een tijdgenoot van Arent van Gelder, de Utrechtse theoloog Frans Burman (Franciscus Burmannus) (1628-1679), ontkende het hoer-zijn van Tamar toen hij schreef dat Tamar alleen een sluier droeg om niet herkend te worden, omdat het geen hoeren maar juist nette vrouwen waren die uit bescheidenheid in het openbaar hun gezicht bedekten.
Rest natuurlijk nu de vraag waarom Van Gelder Tamar zowel gesluierd als ongesluierd heeft geschilderd.
Arent de Gelder (1645-1727)
Juda en Tamar
Olieverf op doek, 111 x 103 cm (1680-85) (linkerafbeelding)
The Leiden Collection
Olieverf op doek, 80 x 97 cm (1700) (rechterafbeelding)
Dordrecht - Dordrechts Museum (bruikleen van Mauritshuis - Den Haag)
2016 Paul Verheijen / Nijmegen