Paul Verheijen

SIMONE MARTINI

Sint-Maarten

Benedenkerk

Simone Martini kreeg opdracht van een franciscaanse kardinaal de Kapel van San Martino te schilderen in de San Francesco te Assisi (nu de benedenkerk).
Naast acht heiligen in de binnenwelving van de ingang schilderde hij tien scènes uit het leven van Sint-Maarten.
Iedere schildering is van de andere gescheiden door een kroonlijst met geometrische motieven, met in de vier hoeken medaillons met engelenbusten.
Op de lijsten was de beschrijving van de verschillende episodes vermeld, maar deze zijn nu niet meer te lezen.
Hieronder de tien fresco's in de volgorde zoals de Legenda Aurea daarover schrijft in hoofdstuk 162.

De tien fresco's

01/10

Met zijn vader, die krijgstribuun was, diende hij in het leger onder Constantius en de onderkeizer Julianus.
[...]
Maar toen de keizers hadden bepaald dat de zonen van oudgedienden voor hun vaders dienst moesten nemen in het leger, ontkwam Martinus er op zijn vijftiende jaar niet aan in dienst te gaan. Hij stelde zich tevreden met één knecht, voor wie hij echter zelf de rol van knecht op zich nam door hem regelmatig aan tafel te bedienen en zijn schoenen uit te trekken en die schoon te maken.
(Legenda Aurea 162,9-11)

02/10

Toen hij op een winterdag in Amiens de stadspoort doorging, trof hij een arme, naakte man op zijn weg. Omdat deze van niemand een aalmoes had gekregen, begreep Martinus dat deze man voor hem was bewaard. Hij greep zijn zwaard en deelde de mantel, de enige die hij nog had, in tweeën. Een deel gaf hij aan de arme, wat er overbleef sloeg hij zelf weer om.
(Legenda Aurea 162,12-13)

03/10

De volgende nacht zag hij Christus, gekleed met het stuk van zijn mantel waarmee hij de arme bedekt had, en hoorde Hem tot de engelen die om Hem heen stonden zeggen: 'Martinus, die nog maar een doopleerling is, heeft mij met dit kledingstuk bedekt'
(Legenda Aurea 162,14-15)

04/10

Ondertussen vielen de barbaren Gallië binnen. De onderkeizer Julianus maakte zich op tegen hen ten strijde te trekken en deelde geld uit onder de soldaten. Maar Martinus, die geen soldaat meer wilde zijn, weigerde de gift aan te nemen en zei tegen de onderkeizer: ‘Ik ben soldaat van Christus, strijden is mij niet geoorloofd.’ Julianus was beledigd en zei dat hij niet om godsdienstige redenen dienst weigerde, maar uit vrees voor de oorlog die op uitbreken stond. Maar Martinus antwoordde onverschrokken: ‘Als dit aan lafheid en niet aan het geloof wordt toegeschreven, zal ik morgen ongewapend voor de linies gaan staan en in de naam van Christus, beschermd door het teken van het kruis, en niet door schild of helm, ongedeerd de gelederen van de vijand binnendringen. Daarop liet men hem bewaken om ervoor te zorgen dat hij, zoals hij gezegd had, ongewapend aan de barbaren blootgesteld zou worden. Maar de volgende dag stuurden de vijanden een gezantschap en gaven zich over met alles wat zij hadden. Daarom lijdt het geen twijfel dat deze onbloedige overwinning aan de verdiensten van de heilige te danken is.
(Legenda Aurea 162,17-25)

05/10

Martinus benaderde op een keer keizer Valentinianus met een of ander verzoek. Maar de keizer, die wel wist dat Martinus iets wilde vragen wat hij niet wenste te geven, liet de deuren van het paleis voor hem sluiten. Martinus liet zich een- en andermaal afschepen, maar toen hulde hij zich in een boetekleed, bestrooide zich met as en verstierf zich een week lang door geen spijs en drank te gebruiken. Toen ging hij op aanwijzing van een engel naar het paleis en drong zonder dat iemand hem tegenhield door tot de keizer. Toen die hem zag komen, ontstak hij in toorn omdat men hem had toegelaten. Hij wilde niet voor hem opstaan, totdat de koninklijke zetel in brand vloog en 's keizers achterwerk vlam vatte. Nu kwam de man die kwaad was geweest op de heilige overeind en bekende dat hij de kracht van God had gevoeld. Hij omhelsde hem hartelijk en stond hem alles toe nog voordat hij erom gevraagd had. En hij bood hem vele geschenken aan, maar Martinus wilde ze niet aannemen.
(Legenda Aurea 162,59-65)

06/10

Er was een jongen gestorven en de moeder smeekte de heilige Martinus onder tranen haar zoon weer tot leven te wekken. En hij knielde midden op een veld neer, waar een ontelbare menigte heidenen aanwezig was, en voor aller ogen stond de jongen op. Daarom bekeerden al die heidenen zich tot het geloof.
(Legenda Aurea 162,67-68)

07/10

Hij was zeer mild voor de armen. Men leest in de Dialoog dat Martinus op een feestdag op weg naar de kerk gevolgd werd door een arme die naakt was. Martinus gaf zijn aartsdiaken opdracht de behoeftige te kleden. Maar toen deze er geen haast mee maakte, ging Martinus de sacristie binnen, gaf de arme zijn eigen onderkleed en beval hem onmiddellijk te vertrekken. Toen de aartsdiaken kwam waarschuwen dat hij de mis moest gaan opdragen, antwoordde Martinus dat hij niet kon gaan zolang de arme zijn kleed niet had gekregen, waarmee hij doelde op zichzelf. De aartsdiaken begreep het niet. Want omdat Martinus van buitenaf gezien door zijn mantel bedekt werd, zag hij niet dat hij daaronder naakt was. Daarom wierp hij tegen dat er geen arme te bekennen was. Maar Martinus zei: ‘Breng me een kledingstuk. Het zal niet ontbreken aan een arme die gekleed moet worden.’ De aartsdiaken kwam er niet onderuit. Hij ging naar de markt, griste voor vijf zilverstukken een armzalig kort onderkleed mee dat penula genoemd wordt (de naam zegt het al: pene nulla) en gooide dat nijdig Martinus voor zijn voeten. Deze trok zich terug om het aan te doen. De mouwen kwamen tot zijn ellebogen en van onderen reikte het maar tot zijn knieën. Zo verscheen hij om de mis op te dragen. En terwijl hij de mis las, verscheen er een vurige bol boven zijn hoofd; velen zagen die. Dat is de reden dat hij de gelijke van de apostelen genoemd wordt. Bij dit wonder vult magister Johannes Beleth aan dat toen hij zoals gebruikelijk tijdens de mis zijn handen naar God ophief, de linnen mouwen terugvielen. Zijn armen waren namelijk niet dik of vlezig en het onderkleed reikte immers maar tot zijn ellebogen. En zo waren zijn armen onbedekt. Toen werden op wonderbare wijze door engelen gouden kettingen bezet met edelstenen gebracht, die op passende wijze zijn armen bedekten.
(Legenda Aurea 162,124-135)

08/10

Toen hij al enige tijd door koortsen gekweld werd, stelden zijn leerlingen hem voor dat ze in zijn bed, waar hij lag in zak en as, wat stro zouden leggen, maar hij zei: ‘Kinderen, het past een christen niet anders te sterven dan in zak en as. Als ik jullie een ander voorbeeld nalaat, ben ik het die gezondigd heb. Hij hield zijn ogen en handen steeds naar de hemel gericht en liet zijn ongebroken geest niet verflauwen in het gebed. Omdat hij steeds op zijn rug lag, vroegen de priesters hem of hij zijn arme lichaam niet enige verlichting zou geven door op zijn zij te gaan liggen. Hij zei: ‘Laat me, broeders; laat me liever naar de hemel kijken dan naar de aarde, dat mijn geest zich op de Heer kan richten.' En terwijl hij dit zei, zag hij de duivel bij zich staan. ‘Wat sta je hier', zei hij, 'bloeddorstig monster? Je zult niets verderfelijks in mij vinden. De schoot van Abraham zal mij opnemen.' En met deze woorden, tijdens de regering van Arcadius en Honorius, die omstreeks het jaar des Heren 398 hun regering begonnen, in het eenentachtigste jaar van zijn leven, gaf hij zijn geest terug aan God. Zijn gelaat straalde alsof het reeds verheerlijkt was en het koor van engelen dat daar zong werd door velen gehoord.
(Legenda Aurea 162,174-184)

09/10

Na zijn dood kwamen de burgers van Poitiers en Tours bij elkaar en er ontstond een hooglopende ruzie. Die van Poitiers zeiden: ‘Het is een monnik van ons, wij willen terughebben wat ons is toevertrouwd.’ Die van Tours antwoordden: ‘Hij is jullie afgenomen en door God aan ons geschonken.' Te middernacht waren alle Poitevijnen in diepe slaap en zo werd het lichaam door die van Tours door een raam naar buiten gebracht en met grote vreugde op een boot over de Loire naar de stad Tours gebracht.
(Legenda Aurea 162,185-189)

10/10

Ambrosius werd tijdens het opdragen van de mis, tussen de profetie en het epistel, aan het altaar door slaap overmand. Omdat niemand het waagde hem wakker te maken en de subdiaken alleen op een teken van hem het epistel durfde voor te lezen, maakten ze hem na twee of drie uur wakker en zeiden: 'Er is al een uur voorbij en het volk is moe van het wachten. Laat onze heer bevelen dat de clericus het epistel voorleest.’ Hij zei tegen hen: Maak u maar niet ongerust. Mijn broeder Martinus is heengegaan naar de Heer en ik heb hem bij zijn begrafenis de laatste eer bewezen. Maar het allerlaatste gebed kon ik niet voltooien omdat u mij wakker maakte.' Zij tekenden de dag en het uur op en stelden vast dat sint Martinus op dat tijdstip naar de hemel was gegaan.
(Legenda Aurea 162,200-206)

Simone Martini (1280/85-1344)
San Martino (1312-18)
Frescocyclus
Assisi - San Francesco benedenkerk (Kapel van San Martino)
2016 Paul Verheijen / Nijmegen