Paul Verheijen

AMBROSIUS

Politicus
Keizer Theodosius I de Grote
Legenda Aurea
Gervasius & Protasius
Nazarius & Celsus
Feestdagen
Kerkvader
Hymnen

Politicus

Ambrosius van Milaan is geboren in 339, waarschijnlijk te Trier.
Zijn vader was hoofd van de pretoriaanse prefectuur in Gallië en zijn moeder was een christin.
Hij had nog een tien jaar oudere zus Marcellina (feestdag 17 juli) en een broer Satyrus (feestdag 17 september) die daar vlak onder kwam en eveneens als heiligen worden vereerd.
Na de dood van de vader woonde de familie te Rome.
Na een uitstekende opleiding was Ambrosius met 30 jaar al stadhouder van de provincies Aemilia en Liguria met als standplaats Milaan.
Toen daar de bisschopszetel in 374 vacant was, koos het volk hem tot opvolger.
De doop en de wijding, die hem al acht dagen later werd toegediend, moesten hem met zijn ervaring als regent gereedmaken voor het ambt, dat in zijn tijd ook de civiele rechtspraak inhield, in deze grote, belangrijke en onder meer vanwege geloofstwisten roerige stad.
Ambrosius' episcopaat vertoonde een consequente politieke houding tegenover de staat ('De keizer staat in de Kerk, niet daarboven'), een niets ontziende strijd tegen het arianisme en een resolute afwijzing van elk spoor van heropleving van het oude Romeinse geloof.
Hij blokkeerde met twee brieven het plan van de senaat te Rome om de oude staatscultus en het priestercollege weer te subsidiëren en het beeld van godin Victoria weer in zijn vergaderzaal op te stellen.

Boven alles was Ambrosius pastor bij wie prediking, zorg voor de liturgie en instructie van zijn clerus en voor de asceten op de eerste plaats kwamen.
Zijn lucide preken waren aanleiding tot de 'bekering' van Augustinus, die door hem gedoopt werd.
Nagelaten geschriften zijn goeddeels de literaire neerslag van zijn prediking.
Hij stierf in 397 en zijn graf bevindt zich in de crypte van de San Ambrogio te Milaan.

Legenden laten Ambrosius duivels uitdrijven, wonderen verrichten (opwekking uit de dood van een kind, genezingen, redding van een huis bij watersnood en straf van een rijkaard, die door de aarde wordt verzwolgen) en op mysterieuze wijze in contact staan met zijn tijdgenoot Martinus van Tours, wiens uitvaart hij zelfs - tijdens een extase verplaatst - geleid zou hebben.
Volgens een nog latere legende zou Ambrosius als patroon van Milaan de legers van Frederik Barbarossa de stad uit gegeseld hebben (tweede helft 12e eeuw).

Afbeelding: Ambrogio Bergognone (1451/56-1525) - Reconstructie triptiek (1490)
  • Ambrosius met v.l.n.r. de heiligen Gervasius, Satyrus, Marcellina en Protasius (Pavia - Certosa)
  • Geboorte van Ambrosius (Basilea - Museum)
  • Ambrosius tot bisschop gewijd (Turijn - Galleria Sabauda)
  • Ambrosius predikt tot Augustinus en Monica (Turijn - Galleria Sabauda)
  • Ambrosius berispt keizer Theodosius (Bergamo - Accademia Carrara)

Keizer Theodosius I de Grote

Ambrosius was raadgever en vriend van drie keizers:
Gratianus werd door hem opgevoed, en bij Valentinianus II en Theodosius I de Grote, wist hij toch zijn onpartijdigheid te bewaren.
Zo verplichtte hij Theodosius (346-395), toen die te Tessalonica zevenduizend rebellen had laten vermoorden, tot een vernederende kerkboete alvorens hem weer tot de Milanese basiliek toe te laten.
Volgens sommige bronnen zou Ambrosius dat gedaan hebben in een persoonlijke brief aan de keizer, maar andere bronnen melden dat hij de keizer in levende lijve bij de Dom tegenhield.
Toen de keizer hem de geschiedenis van David en Batseba voorhield, antwoordde Ambrosius: 'Als jij in de voetsporen bent getreden van die zondaar, volg hem dan ook als boetedoener.'
Deemoedig accepteert Theodosius vervolgens de hem opgelegde boete.

Legenda Aurea

Ambrosius' kaliber blijkt ook uit verhalen, die de Legenda Aurea in een lange reeks korte anekdotes uitvoerig meedeelt in de 202 paragrafen van hoofdstuk 55.
Daarvan volgen hieronder enkele voorbeelden.
Ambrosius, de zoon van Ambrosius, de prefect van Rome, lag in de binnenhof van de ambtswoning in zijn wieg te slapen. Opeens kwam er een zwerm bijen, ze bedekten zijn gezichtje en gingen zijn mond in en uit alsof het hun bijenkorf was. Daarna vlogen ze weg en stegen zo hoog in de lucht, dat ze voor mensenogen niet meer te zien waren. Zijn vader schrok toen hij het zag en zei: 'Als dit kindje blijft leven, zal het iets groots zijn.' Later, toen hij was opgegroeid en hij zijn moeder en zijn zuster, een godgewijde maagd, de hand van bisschoppen zag kussen, bood hij zijn zuster bij wijze van spel zijn rechterhand en zei dat zij bij hem hetzelfde moest doen. Maar zij wees hem af als een kwajongen die niet weet wat hij zegt.
Hij studeerde in Rome en hield zulke schitterende pleidooien in de rechtszaal dat keizer Valentinianus hem uitzond om de provincies Ligurië en Emilia te besturen. Toen hij in Milaan kwam, was de bisschopszetel daar vacant en kwam het volk bijeen om een bisschop te kiezen. Maar tijdens de verkiezing ontstond grote onenigheid ussen de arianen en de katholieken, en toen Ambrosius tussenbeide kwam om de ruzie tot bedaren te brengen, klonk er plotseling een kinderstem: 'Ambrosius bisschop'. Allen stemden met deze kreet in en juichten Ambrosius toe als bisschop. Toen dit tot hem doordrong, probeerde hij hen door afschrikkende maatregelen van zich af te schudden. Hij verliet de kerk, besteeg zijn rechterstoel en gaf tegen zijn gewoonte in opdracht verdachten aan folteringen te onderwerpen. Terwijl hij dit deed, bleef het volk hem desondanks toeroepen: 'Uw zonde kome over ons!' Daarop ging hij in verwarring naar zijn huis terug en wilde het beroep van leraar in de wijsbegeerte gaan uitoefenen. Men bracht hem van dit plan af, maar nu ontving hij openlijk publieke vrouwen in zijn huis, in de hoop dat hij het volk, als het deze dames zag, van zijn uitverkiezing kon laten afzien. Toen ook dit niet hielp en hij zag dat het volk maar bleef roepen 'Uw zonde kome over ons', sloeg hij in het holst van de nacht op de vlucht.
Hij dacht dat hij de weg naar Pavia had genomen, maar vroeg in de ochtend bevond hij zich voor de stadspoort van Milaan die de Romeinse poort genoemd wordt. Terwijl het volk dat hem ontdekte hem onder bewaking hield, werd een verslag naar de allergenadigste keizer Valentinianus gestuurd. Deze was opgetogen dat rechters die door hem waren gezonden, gevraagd werden voor het bisschopsambt. Ook de prefect, Probus, was verheugd dat zijn woord in Ambrosius in vervulling was gaan; hij had namelijk bij zijn vertrek, toen hij hem zijn instructies gaf, tegen hem gezegd: 'Ga heen en treed op, niet als een rechter maar als een bisschop.' Ondertussen, terwijl een antwoord op het verslag nog op zich liet wachten, verborg Ambrosius zich opnieuw, maar hij werd gevonden en, omdat hij nog steeds catechumeen was, gedoopt. Een week later werd hij tot de bisschoppelijke waardigheid verheven.

(Legenda Aurea 55,11-30)
De berisping door Ambrosius van keizer Theodosius doet De Voragine echter af in slechts één zin:
Hij was zo vastberaden en moedig dat hij misstappen van de keizer of de hoogwaardigheidsbekleders niet vergoelijkte, maar hen vrijmoedig en met grote vasthoudendheid op hun tekortkomingen wees.
(Legenda Aurea 55,73)

Gervasius & Protasius

Ambrosius heeft ook aanleiding gegeven tot legendevorming door zijn vondst van het gebeente van een tweeling in de Milanese kerk van de martelaren Felix en Nabor (feestdag 12 juli). Op aanwijzingen van Paulus - in een visioen verkregen - ontdekte Ambrosius de resten van twee martelaren uit de tijd van de vervolgingen: Gervasius en Protasius. Hij liet de relieken overbrengen naar zijn basiliek. Een ten onrechte op zijn naam gestelde brief circa 415 kent al een legende rond de tweelingbroers, wier cultus en verering - men riep hen aan bij en tegen vloeiingen en incontinentie - zich vanaf de 5e eeuw over Europa verspreidde, waardoor een vrij uitvoerige iconografie ontstond. Gervasius en Protasius zijn te beschouwen als een van de oudste voorbeelden van een inventio, het 'uitvinden', van martelaren.
In 1864 werden hun relieken onder het hoogaltaar van de San Ambrogio in Milaan gevonden in een porfieren sarcofaag en met het gebeente van Ambrosius in één graf gelegd.
De Legenda Aurea besteedt een apart hoofdstuk aan hen dat geschreven kon worden omdat Ambrosius een boek had gevonden naast hun hoofd, waarin hun lijdensverhaal was beschreven.
In die tijd arriveerde daar juist generaal Astasius, die op veldtocht was tegen de Marcomannen. De godendienaars liepen hem tegemoet en verklaarden dat de goden geen orakels wilden geven als niet eerst Gervasius en Protasius zouden offeren. De twee werden dus onmiddellijk aangehouden en men verzocht hun te offeren. Maar Gervasius zei tegen Astasius dat alle afgoden doof en stom waren, en hield hem voor dat hij van de almachtige God de overwinning moest afsmeken. Daarop werd de generaal woedend en liet hem zo lang met loodzwepen geselen tot hij de geest gaf. Vervolgens liet hij Protasius bij zich komen en zei hem: 'Ongelukkige, hecht jij dan tenminste aan het leven en sterf geen akelige dood zoals je broer.' Protasius antwoordde: 'Wie is hier de ongelukkige, ik die niet bang voor u ben of u die blijkbaar bang bent voor mij?' 'Ik voor jou?', zei Astasius, 'Sukkel, waarom zou ik bang voor je zijn?' En Protasius weer: 'Dat u bang bent voor mij, blijkt hieruit dat u denkt schade te lijden als ik niet aan uw goden offer. Want als u niet bang was dat u door mij schade zou lijden, zou u me nooit tot een offer aan de afgoden proberen te dwingen. Toen gaf de generaal bevel hem aan het folterpaard op te hangen. Protasius zei: 'Ik ben niet kwaad op u, generaal, want ik zie dat de ogen van uw hart blind zijn. Ik heb eerder medelijden met u, omdat u niet weet wat u doet. Voer dus uit wat u bent begonnen, opdat de goedheid van de Verlosser vandaag over mij en mijn broer moge komnen.' Toen liet de generaal hem onthoofden. Filippus, een dienaar van Christus, haalde samen met zijn zoon de lichamen van beide martelaren weg en begroef ze heimelijk in een stenen kist in zijn eigen huis. Hij legde een boekje, dat een beschrijving van hun geboorte, leven en dood bevatte, naast hun hoofd. Zij ondergingen de marteldood onder Nero, die zijn regering begon omstreeks het jaar des Heren 57.
(Legenda Aurea 80,14-28)
Het Roomse Martelaarsboek herdenkt Gervasius en Protasius op 19 juni en 4 augustus

Nazarius & Celsus

Ambrosius was blijkbaar een prima zoeker en ontdekker van gebeentes van heiligen. Hij schroefde het aantal heiligen dat vereerd werd in Milaan goed op. Van hem wordt ook verhaald dat hij in Milaan het graf ontdekte van Nazarius en zijn doopleerling Celsus.
Het Roomse Martelaarsboek herdenkt hen op 28 juli.
Te Milaan de geboorte van de heilige martelaren Nazarius en Celsus, een knaap. Tijdens de woedende vervolging, die door Nero was verwekt, heeft Anolinus hen lange tijd in de kerker laten uithongeren en kwellen en daarna met het zwaard laten doden.
Volgens de Legenda Aurea was Nazarius de zoon van de jood Africanus en de christin Perpetua. Door Gods beschikking volgde hij niet de voetsporen van zijn vader maar van zijn moeder. Zijn vader probeerde hem vergeefs tot andere gedachten te brengen. Op verzoek van Perpetua die vreesde dat haar zoon gedood zou worden, vluchtte hij weg uit Rome.
In het tiende jaar na zijn vertrek uit Rome kwam hij in Piacenza en vandaar in Milaan en vernam dat sint Gervasius en sint Protasius daar gevangenzaten. Toen bekend werd dat Nazarius deze martelaren moed insprak, sleepte men hem dadelijk voor de prefect. Maar omdat hij Christus bleef belijden, werd hij met stokslagen afgeranseld en vervolgens uit de stad verwijderd. Terwijl hij van plaats naar plaats verder trok, verscheen hem zijn moeder, die gestorven was. Zij sterkte haar zoon en spoorde hem aan snel naar Gallië te gaan. Hij kwam in een Gallische stad die Gemellus heette en bekeerde daar zeer velen tot het geloof. Een dame bracht haar zoon, die Celsus heette, een innemend kind, bij hem met het verzoek hem te dopen en bij zich te nemen. Toen de prefect van Gallië daarvan hoorde, liet hij Nazarius samen met de kleine Celsus, met de handen op de rug gebonden en een ketting om de hals, in een kerker opsluiten; hij wilde hem de volgende dag aan folteringen onderwerpen. Maar zijn vrouw liet hem weten dat hij een onrechtvaardig vonnis velde als hij onschuldigen ter dood bracht en zich verbeeldde zo de almachtige goden te wreken. Door deze woorden tot de orde geroepen liet de landvoogd de heiligen vrij, maar hij waarschuwde hen dat ze het niet moesten wagen daar te prediken en verbood het hun.
(Legenda Aurea 98,22-27)
Daar trokken Nazarius en Celsus zich natuurlijk niets van aan. Zij gingen naar Trier, bekeerden velen tot het christelijke geloof en bouwden er een kerk. Daar worden zij op bevel van Nero door honderd soldaten opgepakt. Hij droeg hun op - natuurlijk ook zonder succes - aan de goden te offeren. Ze werden op een schip gezet om overboord te worden gegooid. Er brak een zware storm uit, maar het schip bleef ongedeerd. De matrozen vreesden voor hun leven wat ze de heiligen hadden aangedaan, maar die kwamen met een vrolijk gezicht over het water gelopen en klommen aan boord. Uiteindelijk kwamen ze terecht in Milaan waar rond het jaar 55 hun martelaarsdood volgde zoals het Roomse Martelaarsboek vermeldt.

In het jaar 395 openbaarde God aan Ambrosius waar hun lichamen in Milaan lagen. Celsus liet hij op zijn plaats liggen. Nazarius vond hij met het hoofd los van het lichaam, maar verder gaaf terug met vers zoet geurend bloed alsof hij op dat uur pas begraven was. Hij liet hem overbrengen naar de - nu aan Nazarius gewijde en in Milaan nog steeds bestaande - San Nazaro Maggiore in Brolo. In de 10e eeuw werd ook Celsus bijgezet in een eigen kerk, de San Celso.

En zo vereert men in Milaan nu zowel Ambrosius zelf én Victor & Judith (8 mei), Nabor & Felix, Gervasius & Protasius en Nazarius & Celsus.
Afbeelding: Onthoofding van Nazarius en Celsus, steenreliëf (<1500) - Béziers - Kathedraal Saint-Nazaire

Feestdagen

Het Roomse Martelaarsboek:
Op 4 april
Te Milaan het overlijden van de bisschop Ambrosius, belijder en kerkleraar. Onder andere schitterende blijken van zijn geleerdheid en wondermacht is ten tijde van de ariaanse ketterij bijna geheel Italië door zijn ijver tot het katholieke geloof bekeerd. Men viert echter zijn feest liefst de zevende december, waarop hij bisschop van Milaan gewijd is.
En bijgevolg op 7 december (Memoriam)
De heilige bisschop Ambrosius, belijder en kerkleraar, die de tweede april in de Heer ontsliep, doch vooral op deze dag, waarop hij het bestuur van de kerk van Milaan op zich nam, wordt herdacht.

Kerkvader

Ambrosius werd in 1295 uitgeroepen tot kerkvader vanwege zijn theologische geschriften en beschermer van de juiste leer.
Vaak werd Ambrosius vanaf de 14e eeuw daarom als kerkvader afgebeeld, menigmaal samen met de andere drie westerse kerkvaders.
Hij is dan als bisschop gekleed en heeft een boek als attribuut.
De anekdote van de bijen in de wieg wordt ook van Plato en Pindarus verteld en heeft in Ambrosius' geval zeker iets te maken met de verklaring van zijn naam uit de hemelse honingdrank ambrozijn.
Zij bezorgde hem als attribuut een kind in een wieg of een bijenkorf en maakte hem tot patroon van imkers en kaarsenmakers.
Soms draagt hij op de arm een kerkmodel, waardoor hij patroon van de steenhouwers en metselaars werd.
Vanaf de 15e eeuw, maar vooral sinds de contrareformatie heeft hij ook wel een gesel als teken van zijn manhaftig optreden.

Hymnen

Ambrosius dichtte voor zijn kerkvolk instructieve hymnen.
De liederen moesten de verveling van het kerkvolk te lijf gaan en in de teksten wapende Ambrosius zich tegen het arianisme.
Ook voor de geschiedenis van de muziek is hij daarom van belang.
Deze hymnen heeft hij, steunend op Griekse kerkmuziek, zelf van melodieën voorzien die echter verloren zijn geraakt.
Van de vele Ambrosiaanse hymnen die er bestaan, zijn er vier zeker door Ambrosius geschreven:
  • Aeterne rerum conditor (Eeuwige schepper van de dingen)
  • Deus creator omnium (God, schepper van het al)
  • Jam surgit hora tertia (Het derde uur breekt aan)
  • Intende qui regis Israel (Hoor, gij die Israel regeert)
    Van deze kersthymne vertaalde Martin Luther het tweede couplet Veni Redemptor Gentium in zijn kerklied Nun komm der Heiden Heiland (1524).
2016 Paul Verheijen / Nijmegen