Prediker
Het eerste hoofdstuk van het Hebreeuwse bijbelboek Prediker begint in de vertaing van NBV21 als volgt:
Lucht en leegte, zegt Prediker, lucht en leegte, alles is leegte. Welk voordeel heeft de mens van alles wat hij heeft verworven, al zijn moeizaam gezwoeg onder de zon? Generaties gaan, generaties komen, maar de aarde blijft altijd bestaan. De zon komt op, de zon gaat onder, en altijd snelt ze naar de plaats waar ze weer op zal gaan. De wind waait naar het zuiden, dan draait hij naar het noorden. Hij draait en waait en draait, en al draaiend waait de wind weer terug. Alle rivieren stromen naar de zee, toch raakt de zee niet vol. De rivieren keren terug naar de plaats waar ze ontsprongen, en beginnen weer opnieuw te stromen. Alles is vermoeiend, zozeer dat er geen woorden voor te vinden zijn. De ogen van een mens kijken, en vinden geen rust, zijn oren horen, en ze blijven horen. Wat er was, zal er altijd weer zijn,
wat er is gedaan, zal altijd weer worden gedaan. Er is niets nieuws onder de zon. Wanneer men van iets zegt: ‘Kijk, iets nieuws,’ dan is het altijd iets dat er sinds lang vervlogen tijden is geweest. De vroegere generaties zijn vergeten, en ook de komende generaties zullen vergeten worden in de tijden die daarna weer komen.
(Prediker 1:1-11)
In de Latijnse Vulgaatvertaling luidt vers 2:
Vanitas vanitatum, dixit Ecclesiastes; Vanitas vanitatum, et omnia vanitas
De Hebreeuwse vorm voor de overtreffende trap is in die taal: Habel habalim (waarvan het Jiddische heibel komt), letterlijk 'ijdelheid der ijdelheden', wij zouden zegen 'het meest ijdele'. Bedenk dat het hier niet gaat om een morele betekenis (ijdel als tegenovergestelde van bescheiden of nederig), maar om de oorspronkelijke betekenis nietigheid of leegheid. Vanitas is gebakken lucht. Het leven is leeg, onbeduidend en vergankelijk. Niets op aarde heeft blijvende of absolute waarde of levert blijvend resultaat op.
|
In de kunst
Vanitas-afbeeldingen in de kunst hebben een protestants-christelijke oorsprong. Omdat het leven vergankelijk is, wordt de beschouwer aangespoord zich te richten op het eeuwig leven. Ook in gedichten uit die tijd treft men dit aan.
In de kunst werd het begrip Vanitas vanaf de barok gebruikt voor wereldlijke taferelen die de mens confronteren met de tijdelijkheid van zijn bestaan. Vooral in Nederland en Vlaanderen werd dit schildersthema populair. Veel 17e-eeuwse stillevens verwijzen er bijvoorbeeld naar met symbolen als een stukgelezen boek, verwelkte bloem, dood insekt of dode slang, uitgedoofde kaars, zeepbel. Op religieuze schilderijen werd vooral de schedel het symbool van de vluchtigheid van het aardse leven.
In latere tijden wordt er, bijvoorbeeld door magisch-realistische schilders of goedverdienende kunstenaars, eveneens teruggegrepen op dit onderwerp.
|