Paul Verheijen

MICHELANGELO

Sibillen

Klassieke Oudheid

Sibille, ook gespeld als sibylle, was in de klassieke oudheid de benaming voor de dochter van Dardanos, koning van Troje.
Geïnspireerd door Apollo en daardoor in extase, deed zij spontaan en ongevraagd raadselachtige voorspellingen en algemene uitspraken in Griekse hexameters.
Sibille deed op verschillende plaatsen haar voorspellingen.
Dit leidde gauw tot een vermenigvuldiging van het aantal sibillen, die ook andere namen kregen.
Vervolgens werd de eigennaam Sibille een soortnaam voor waarzegsters en priesteressen die in contact met een god stonden.
Klassieke auteurs als Heraclitus, Varro (die er tien noemt), Ovidius en Vergilius schreven over de sibillen, maar niet al hun verhalen stemmen overeen.

In de kunst

De sibillen werden in de oudheid maar zelden afgebeeld.
Als ze dat wel werden, was dit op bijvoorbeeld op een altaar of op muurschilderingen.
In kerken komen ze voor op muurschilderingen, gebrandschilderde ramen, koorbanken of portalen.
In tegenstelling tot de vroegere gedachte dat de sibillen oudere, nomadische vrouwen waren, werden ze vanaf de vijftiende eeuw afgebeeld als jonge vrouwen met herkenbare attributen.
Ook werden ze geregeld in het bijzijn van profeten afgebeeld.

Vergilius - Ecloga IV

Zo’n veertig jaar voor de geboorte van Jezus schreef Vergilius zijn vierde ecloge (ecloga in het Latijn).
Hieronder enkele regels uit dat gedicht.
Het laatste tijdperk, voorspeld door de Sibylla van Cumae, is aangebroken; een nieuwe reeks van eeuwen staat te beginnen. Terug keert de Maagd der Rechtvaardigheid, terug keert de Gouden Eeuw van Saturnus. Een nieuw mensengeslacht daalt van den hemel neder. Gij Lucina, godin die de jonggeborenen naar het Licht leidt, bescherm ook het kind dat nu geboren gaat worden; dank zij zijn komst zal het ijzeren geslacht ophouden te bestaan en het gouden geslacht, overal ter wereld, verrijzen!
[...]
Als eerste gave voor u, o kind, zal de aarde eigener beweging den klimop welig doen opschieten en rozen vermengd met acathus!
Ja, uw wieg zal een schat van welriekende bloemen doen ontluiken!
Eigener beweging zullen de geiten zich met van melk gespannen uiers des avonds stalwaarts begeven;
de kudde zal den geduchten leeuw niet meer behoeven te vrezen.


(Uit: Virgilius, een keuze uit vertalingen van zijn werk, verzorgd, ingeleid en van verbindende tekst voorzien door Dr. G.F. Diercks, Haarlem 1951, p. 45-46)
Volgens de traditie bezat de Cumaeïsche sibille negen boeken profetieën (de sibbillijnse boeken of Oracula Sibyllina).
Toen de Romeinse koning Tarquinius Priscus deze boeken wilde kopen, vond hij de prijs die zij noemde te hoog, waarna zij er drie verbrandde en voor de overige zes boeken de prijs verdubbelde.
Dit herhaalde zij met de volgende drie, zodat de koning slechts drie boeken resteerden voor de viervoudige prijs van de oorspronkelijke negen.
De bronnen verschillen overigens betreffende de uiteindelijke prijs die Tarquinius betaalde.

Klassieke schrijvers en Augustinus

In de derde eeuw bracht de schrijver Lactantius de vierde ecloge onder de aandacht van het christendom.
In zijn boek over het komende Koninkrijk Gods citeerde hij onder meer de regel over de leeuw waarvoor de geiten niet meer bang hoeven te zijn.
Die voorspelling bracht hij in verband met de profeet Jesaja die zei: de leeuw eet stro net als de os (Jesaja 11,7).
Lactantius gebruikte de overeenkomsten tussen Vergilius en Jesaja om aan te tonen dat de voorspelling van het Rijk Gods correct was.
Verdere conclusies verbond hij er niet aan.
De sibillen kregen echter binnen het christendom steeds meer gezag en kwamen op één lijn te staan met de profeten van het Eerste Testament.

Augustinus ging wel een flinke stap verder door onomwonden te verklaren dat Vergilius in zijn vierde ecloge de geboorte van Jezus had aangekondigd.
Dat kon hij doen omdat Vergilius zelf niet expliciet is over de aard van het kind.
Uit de vierde ecloge blijkt zelfs niet of het kind al geboren was in zijn tijd.
Andere Romeinse schrijvers geven meer informatie over de komende ‘vredevorst’.
Suetonius schreef dat in Iudea iemand zou opstaan die de wereldheerschappij op zich zou nemen.
Tacitus noemde zelfs twee namen: keizer Vespasianus en zijn zoon Titus.

Dies Irae

In het laatmiddeleeuwse Dies Irae, bekend uit de rooms-katholieke dodenliturgie en bijgevolg uit vele Requiemcomposities, wordt de sibille naast David gezet als aankondigster van het Laatste Oordeel.
Dies irae, dies illa - Solvet saeclum in favilla - Teste David cum Sibylla
'Dag der toorn, o die dag - zal de wereld in de as vergaan - zoals voorzegd door David en de Sibylle'

Cumaeïsche sibille

CVMAEA, 'de Cumaeïsche' zoals onder haar voeten staat, is in de Sixtijnse kapel te zien op de kroonlijst van het plafond, waar ze zit tussen de profeten Jesaja en Daniël.
Michelangelo was niet de eerste kunstenaar van de renaissance die de sibillen weergaf, maar niemand heeft ze zo monumentaal uitgebeeld als hij.

Het grote boek dat de Cumaeïsche sibille opengeslagen in haar handen houdt, verwijst naar de traditie van de Oracula Sibyllina.
Michelangelo beeldt haar af als oude vrouw.
Dit aspect sluit aan bij datgene wat Ovidius in zijn Metamorfosen over haar schrijft in Boek XIV.
Als geliefde van Apollo kreeg ze van hem zoveel levensjaren aangeboden als de duizend zandkorrels die ze in haar hand kon houden.
En ik van den grond nam een handvol
Zand; in mijn dwaasheid ik vroeg om zoovele jaren te mogen
Leven, als korreltjes in het hoopje zand zich bevonden.
Maar ik verzuimde terstond daarbij ook om jeugd hem te vragen.
Die echter gaf hij mij en daarbij ook een eeuwige jonkheid
Als ik slechts duldde zijn min. Maar Phoebus' geschenk ik niet aannam.
En ongehuwd ik steeds bleef. Doch reeds de gelukkige jaren
Achter mij liggen, en thans met bevenden tred naakt de grijsheid,
Lang nog door mij te doorstaan! Zooals gij mij ziet, heb ik zeven
Eeuwen geleefd reeds; mij blijven, naar 't aantal der korrels berekend,
Driehonderd oogsttijden nog, driehonderd herfsten te aanschouwen!
Naderen zie ik den tijd, dat heel dit lichaam de jaren
Samen doen krimpen en dat de grijsheid mijn leden verschrompelt
Tot 't allerkleinste gewicht.


(Vertaling: H.J. Scheuer, 1923)
2016 Paul Verheijen / Nijmegen