Paul Verheijen

AUGUSTINUS

Moeder Monica

Aurelius Augustinus — zo luidde zijn volle naam — is de grootste en invloedrijkste bisschop en kerkvader van het Westen uit de vroegchristelijke tijd.
Zijn Vita werd geschreven door Augustinus' leerling Possidius van Calama (feestdag 16 mei).
Hij werd geboren in 354 als zoon van de niet-christen Patricius en de (later ook heiligverklaarde) christin Monica.
Zijn moeder gaf hem een christelijke opvoeding, waarvan hij echter tijdens zijn studie te Madaura en Carthago afstand nam.
Het waren vooral de inhoud en met name de niet-klassieke taal van de bijbel die hem van het christendom vervreemdden.
Na zijn studie doceerde hij te Tagaste, Carthago en Rome als leraar in de welsprekendheid.
Hij had toen een vaste ongehuwde relatie met een vrouw (wiens naam Augustinus nergens vermeldt), die hem een zoon schonk, Adeodatus ('door God gegeven', maar ook wel eens met een knipoog gelezen als 'bovendien gegeven').
Naar Milaan gereisd in de hoop daar een betere positie te vinden dan in Rome, kwam hij in contact met het kloosterleven aldaar.
Na lang beraad liet hij zich in 387 dopen, tot grote vreugde van zijn moeder Monica, die hem nagereisd was.
Hij kwam tot dit besluit door een ervaring onder een vijgeboom in een tuin: gekweld door twijfels had hij onder het lezen van de bijbel de kreet van een kind gehoord, die hij verstond als tolle, lege ('neem en lees'), waarop hij zijn bijbel opensloeg en stootte op Romeinen 13,13-14 (zie onder).
Bij de aanvang van de terugreis naar Afrika stierf zijn moeder Monica te Ostia.
Met vrienden en zijn zoon Adeodatus, die met hem samen gedoopt waren, leefde hij in zijn geboortestad Thagaste (Numidie) enkele jaren als monnik.
In 391 koos en wijdde men hem tot priester van Hippo Regius (thans Bone), waar hij op bezoek was.
Tegen zijn zin werd hij in 395 bisschop van de stad en bleef dat tot zijn dood in 430.
Pavia beroemt zich sinds de achtste eeuw op het bezit van zijn gebeente.
Monica's relieken werden in 1162 naar de augustijnerabdij in de Arrouaise (Arras) en in 1430 naar Rome overgebracht.
Afbeelding: Luis Tristán (1586-1624) - Santa Monica (1616) - Olieverf op doek, 40 x 42 cm - Madrid - Prado

Karige legendevorming

Augustinus schreef voor zover wij weten 93 werken, waarvan er tien verloren gingen, en daarnaast honderden preken en brieven, waaronder er zijn met de omvang van een traktaat. De historiciteit van Augustinus staat buiten kijf en legendevorming rond hem is dan ook bescheiden.

De Legenda Aurea besteedt uitgebreid aandacht aan Augustinus in het maar liefst 521 paragrafen tellende hoofdstuk 120. Het laatste gedeelte vanaf paragraaf 420 is mogelijk later toegevoegd en behandelt de boeken van Augustinus. Jacobus de Voragine gebruikt veel bronnen waaronder Possidius en Augustinus zelf, maar is zeer terughoudend in de beschrijving van Augustinus' leven vóór zijn bekering.

Hieronder enkele fragmenten uit dit hoofdstuk.


Over Augustinus' bekering:
Terwijl hij bitter weende, hoorde hij een stem die tot hem zei: 'Tolle lege, tolle lege' (Neem lees, neem lees). En hij sloeg onmiddellijk het boek van de Apostel open en las het vers waar zijn ogen het eerst op vielen: 'induimini dominum Jesum Christum' *. En op slag vluchtte alle duisternis van de twijfel van hem weg.
* Zie het werk van Gerard de Lairesse
(Legenda Aurea 120,91-93)
Augustinus wordt geschilderd als iemand die onopvallend en geschikt was gekleed en zelfs zijn allerkleinste zonden aan God beleed, bijvoorbeeld dat hij als kind met de bal bleef spelen terwijl hij eigenlijk naar school moest.
Hij weerlegde ketters zo krachtig dat deze poogden hem 'als een wolf dood te slaan', maar doorstond alle aanslagen, zoals toen Augustinus - door Gods voorzienigheid - per ongeluk een verkeerd afslag nam en daardoor een hinderlaag tegen hem miste.
Over Augustinus' dood:
Toen hij besefte dat het heengaan uit zijn lichaam nabij was, liet hij de zeven boetepsalmen voor zich opschrijven. Hij zette ze tegen de muur en las ze, liggend in bed. Hij stortte overvloedig en zonder ophouden tranen. Om nog vrijer te zijn voor God en zijn aandacht door niemand te laten afleiden, gaf hij tien dagen voor zijn heengaan opdracht niemand bij hem binnen te laten, behalve wanneer de dokter kwam en wanneer hem een versterking werd gebracht. Maar er kwam een zieke naar hem toe, die hem dringend vroeg hem de hand op te leggen en hem van zijn ziekte te genezen. Augustinus antwoordde hem: 'Wat zeg je daar, mijn zoon? Denk je dat ik, als ik zoiets zou kunnen, dat dan niet bij mezelf zou doen?' Maar de ander bleef aandringen en zei dat hem in een visioen was opgedragen naar Augustinus te gaan, en dat hij dan zijn gezondheid terug zou krijgen. Toen Augustinus zijn geloof zag,bad hij voor hem en de zieke kreeg zijn gezondheid terug.
[...]
In zijn laatste uur gekomen ging hij, recht van lijf en leden en met onverzwakt gezicht en gehoor, in zijn 76ste levensjaar, het 40ste jaar van zijn bisschopsambt, met de broeders biddend om zich heen, over naar de Heer.

(Legenda Aurea 120,236-242 en 251)
Over de translatie van Augustinus' lichaam:
Later, toen een barbaars volk dat gebied bezet had en de heiligdommen schond, namen de gelovigen het lichaam van Augustinus en brachten het over naar Sardinië. Tweehonderdtachtig jaar na zijn dood, omstreeks het jaar des Heren, ten tijde van Leo III, hoorde Liutprand, de godvruchtige koning van de Longobarden, dat Sardinië door de Saracenen was verwoest. Hij zond er officiěle gezanten heen om de stoffelijke resten van de heilige leraar naar Pavia te halen. Voor een grote som geld verwierven zij het lichaam van sint Augustinus en brachten het over naar Genua. Zodra de godvruchtige koning daarvan bericht kreeg, reisde hij het lichaam met grote vreugde tot aan die stad tegemoet en nam het met eerbied in ontvangst. Maar toen zij het de volgende morgen wilden meenemen, konden zij het met geen mogelijkheid van zijn plaats krijgen, totdat de koning de gelofte deed dat hij op die plaats een kerk zou stichten ter ere van Augustinus als die zich vandaar liet wegvoeren. En meteen toen hij de belofte had gedaan, kon men het lichaam zonder enig probleem daarvandaan meenemen. De koning kwam zijn belofte na en stichtte daar een kerk ter ere van de heilige Augustinus. Hetzelfde wonder gebeurde de volgende dag in een stadje van het bisdom Tortona, in Casale, en op dezelfde manier bouwde de koning daar ter ere van sint Augustinus een kerk. Bovendien gaf hij dat stadje met alles wat erbij hoorde aan de bedienaren van de kerk van sint Augustinus in eeuwigdurend bezit. De koning zag dat het de heilige genoegen deed, dat er overal waar hij had stilgehouden in zijn naam een kerk kwam, maar was bang dat hij op een andere plaats zijn verblijf zou kiezen dan waar hij, de koning, dat wenste. Daarom liet hij op elke plaats waar hij 's nachts met het lichaam gastvrijheid genoot, te zijner ere een kerk bouwen. En zo werd hij onder grote vreugde naar Pavia overgebracht en in de kerk van Sint Petrus, die 'coelum aureum' (gouden hemel) genoemd wordt, op eervolle wijze bijgezet.*
* Bedoeld is de San Pietro in Ciel d'Oro in Pavia waar het graf van Augustinus zich nog steeds bevindt
(Legenda Aurea 120,298-308)
Over Augustinus' vinger:
lemand die een grote liefde voor sint Augustinus koesterde, had aan de monnik die het lichaam van sint Augustinus bewaakte veel geld gegeven om één vinger van sint Augustinus van hem te krijgen. De monnik nam het geld aan en overhandigde hem een vinger van een willekeurige dode, gewikkeld in zijde, en deed alsof het een vinger van Augustinus was. De man nam de vinger met eerbied in ontvangst en vereerde hem steeds met de grootste toewijding. Hij bracht hem aan zijn mond en zijn ogen en drukte hem dikwijls aan zijn borst. Toen God zijn geloof zag. wierp Hij die vinger weg en gaf hem op wonderbare wijze vol mededogen een vinger van sint Augustinus. Toen de man in zijn vaderland was teruggekeerd en er de wonderen gebeurden, bereikte de roep daarvan ook Pavia. Maar de genoemde monnik verzekerde dat die vinger van een willekeurige dode was. Toe openden ze het graf en ontdekten dat een van zijn vingers ontbrak. Dit kwam de abt ter ore. Hij onthief de monnik van zijn taak en legde hem een zware straf op.
(Legenda Aurea 120,317-323)
Over Augustinus' ontmoeting met een demon:
Men leest ook dat Augustinus, toen hij nog in het vlees leefde en iets aan het lezen was, voor zijn ogen een demon voorbij zag lopen die een boek op zijn schouders torste. Augustinus dwong hem te onthullen wat daarin opgeschreven was. De demon verklaarde dat de zonden van de mensen, die hij overal vandaan bijeengaarde opschreef, erin waren opgetekend. Daarop beval Augustinus hem dat hij, als het boek een vermelding bevatte van een zonde van hemzelf, hem die onmiddellijk moest laten lezen. Toen hij hem die plaats liet zien, vond Augustinus daar alleen opgeschreven dat hij een keer uit vergeetachtigheid de completen had verzuimd. Hij gebood de duivel te wachten tot hij terugkwam en ging de kerk binnen. Hij bad aandachtig de completen en alle vaste gebeden. Hij ging naar de duivel terug en zei dat hij hem diezelfde plaats weer moest laten lezen. De duivel keek het boek vele malen door en toen hij eindelijk de plaats leeg terugvond, zei hij woedend: 'U hebt mij schandelijk bedrogen. Ik heb er spijt van dat ik u mijn boek heb getoond, want u hebt door de kracht van uw gebeden uw zonde uitgewist.' Na deze woorden verdween hij beschaamd.
(Legenda Aurea 120,332-341)
Over Augustinus' ontmoeting met het water scheppende kind, een verhaal dat voor het eerst over een anonymus werd meegedeeld, maar hier door De Voragine met Augustinus in verband wordt gebracht en daarna vooral vanaf de 15e eeuw grote populariteit genoot.
Men leest ook dat de heilige Augustinus in de tijd dat hij de boeken over de Drie-eenheid schreef eens in gedachten langs het strand van de zee liep, terwijl zijn vrienden hem van verre volgden. Hij zag op dat strand ineens een jongetje van wondere schoonheid. Dat jongetje had daar op het strand een kleine kuil gemaakt en goot met een zilveren lepel water uit de zee in die kuil. Augustinus zag het en vroeg wat hij aan het doen was. Het jongetje zei: 'Ik wil al het water van de zee met deze lepel in deze kuil gieten.' Augustinus moest erom lachen en zei: 'Hoe zul jij dat kunnen, mijn kind? De zee is groot, je lepel maar klein en de kuil ondiep.' En het kind antwoordde: 'Ik kan dit gemakkelijker doen dan dat u kunt oplossen waarover u aan het nadenken bent.' Toen vroeg Augustinus stomverbaasd wat dat dan was. En het jongetje: 'U piekert en zwoegt om met uw geringe verstand in uw kleine boek het onoplosbare geheim van de Drie-eenheid te begrijpen en op te sluiten.' En meteen was het kind verdwenen. 36Augustinus verheerlijkte God, hij wist dat het knaapje de waarheid had gezegd.
(Legenda Aurea 120,352-361)
Over Augustinus' postume verschijning aan en genezing van een proost.
De proost van een kerk had een grote verering voor de heilige Augustinus. Hij leed al drie jaar aan een ernstige ziekte, die hem aan zijn bed kluisterde. Toen de feestdag van sint Augustinus op handen was en er op de vigilie al geluid werd voor de vespers, richtte hij zich op met een vurig smeekgebed tot sint Augustinus. Augustinus verscheen hem, in het wit gekleed, noemde hem drie keer bij zijn naam en zei tegen hem: 'Zie, hier ben ik, die jij zo vaak hebt geroepen. Sta vlug op en vier voor mij het vesperofficie.' En hij stond gezond op, trad tot ieders verbazing de kerk binnen en volbracht godvruchtig het officie.
(Legenda Aurea 120,370-374)

Feestdagen

Augustinus:
  • 28 februari (translatie)
  • 24 april (bekering)
  • 28 augustus (geboorte)
Monica:
  • 9 april (translatie)
  • 4 mei (geboorte)
  • 27 augustus
2016 Paul Verheijen / Nijmegen