Paul Verheijen

JOHN EVERETT MILLAIS

Mozes' opgeheven armen

Strijd tegen Amalek

In Refidim werd Israël aangevallen door de Amalekieten. Toen zei Mozes tegen Jozua: ‘Kies een aantal mannen uit en trek met hen tegen Amalek ten strijde. Ikzelf zal morgen op de top van de heuvel gaan staan, met in mijn hand de staf van God.’ Jozua deed wat Mozes hem had opgedragen en trok tegen Amalek ten strijde, en Mozes ging naar de top van de heuvel, samen met Aäron en Chur. Zolang Mozes zijn arm opgeheven hield, was Israël de sterkste partij, maar liet hij zijn arm zakken, dan was Amalek de sterkste. Toen Mozes’ armen zwaar werden, legden Aäron en Chur een steen bij hem neer, zodat hij daarop kon gaan zitten. Zelf gingen ze aan weerszijden van hem staan, om zijn armen te ondersteunen. Daardoor konden zijn armen opgeheven blijven totdat de zon onderging. Zo versloeg Jozua het leger van Amalek tot de laatste man.
(Exodus 17:8-13)

Orante-houding

Onder de knop zijn enkele notities bij dit verhaal te lezen.


Tijdens de uittocht uit Egypte door de woestijn op weg naar het beloofde land Kanaän verblijven de Israëlieten in de oase Refidim. De locatie van Refidim is zoals de locatie van de meeste plaatsen uit Exodus niet nader te bepalen. Hier krijgen ze te maken met een dubieuze primeur: de eerste vijandelijke aanval. Een nomadenstam rukt op om Israël aan te vallen. In de Bijbel zijn zo’n dertig verwijzingen naar de Amalekieten te vinden, maar buiten de Bijbel worden zij nergens in bronnen uit de tijd zelf genoemd en er is ook geen enkele archeologische aanwijzing voor hun bestaan. Als stamvader van de Amalekieten wordt Amalek genoemd, een kleinzoon van Esau (Genesis 36:12). De afstammelingen van Esau binden dus de strijd aan met de Israëlieten, de afstammelingen van aartsvader Jakob. We worden door de schrijver vermoedelijk op het spoor gezet deze strijd te zien als een voortzetting van de vete over het eerstgeboorterecht tussen Esau en Jakob (te lezen vanaf Genesis 25:27). ‘Jacob’ - bij monde van Mozes - geeft Jozua opdracht tegen ‘Esau’ ten strijde te trekken. Zolang Mozes, staande op een niet met name genoemde heuvel, zijn handen omhooghoudt, zijn de Israëlieten aan de winnende hand. Mozes' armen worden daar moe van. ‘Esau’ is blijkbaar te sterk voor ‘Jakob’. Dat de strijders hoogstwaarschijnlijk ook moe worden, verhaalt de schrijver niet. Hij stelt zijn focus scherp op de top van de heuvel. Aäron en een verder niet nader omschreven man met de naam Chur halen vervolgens een steen waarop Mozes kan gaan zitten en zij ondersteunen vervolgens zijn armen tot zonsondergang. Volgens buiten-bijbelse tradities is Chur ofwel de zoon ofwel de man van Mirjam. De schrijver meldt expliciet dat Mozes de staf van God meeneemt naar de heuveltop. Het was deze staf die veranderde in een slang, die de Nijl sloeg, het stof, de zee, de rots. Kortom, de staf staat voor Gods verlossende daden. Vervolgens wordt die staf niet meer genoemd. Pal tegenover dit religieuze attribuut staat het militaire: Jozua boekt de overwinning met het zwaard.

Op wiens conto moet de overwinning nu geschreven worden: staf of zwaard? De Mechilta, een Hebreeuws commentaar op het boek Exodus lost het als volgt op:
Was het dan de hand van Mosjè die Israël deed winnen en Amalak brak? Nee: steeds als Mosjè zijn handen naar omhoog hief, keken de kinderen Israëls naar hem en vertrouwden ze op Hem die Mosjè geboden had zo te doen, en deed de Eeuwige hen wonderen en machtige daden.
Jozua wordt hier in de Bijbel voor het eerst genoemd, maar niet nader geïntroduceerd. Hij is blijkbaar voor de lezer al de bekende legeraanvoerder die als latere opvolger van Mozes de veroveraar van Kanaän is. Zijn naam betekent JHWH redt en werd in het Grieks Ièsous en Latijn Jesus. In de strijd wordt Jozua door Mozes verantwoordelijk gesteld voor het militaire aspect van de strijd. Zelf gaat Mozes voor de religieuze kant.

Is het armgebaar van Mozes een gebedshouding, de zogenaamde orante? De tekst noemt dit niet nadrukkelijk, maar de vraag is zeker interessant.
Gaat er van de omhoog geheven armen een bepaalde kracht uit? In de oudheid heerste de gedachte dat zo'n kracht vooral van de rechterhand uitging. Die rechterhand moest ook zover mogelijk zichtbaar zijn. Mogelijk is dit de reden waarom Mozes op een heuveltop gaat staan.
Houdt Mozes zijn armen vóór zich of naast zich omhoog? In het laatste geval neemt zijn lichaam met zijn armen een kruisvorm aan, van oudsher een symbool van bescherming. Vanzelfsprekend is deze uitleg in combinatie met de naam Jozua ook christelijk geïnterpreteerd.
Hoe het ook zij: Mozes' armen blijven hooggeheven. In het Hebreeuws staat hier het woord emoena dat hecht betekent. Mozes is derhalve het voorbeeld van de gelovige die met tekortkomingen hecht in God.

Oprichten

John Everett Millais was een Britse schilder en tekenaar en een van de oprichters van de Pre-Raphaelite Brotherhood en tijdens zijn leven een van de meest succesvolle schilders van het Victoriaanse Groot-Brittannië.
Dit schilderij beeldt Mozes uit die de strijd tussen Jozua en de Amalekieten vanaf de top van een heuvel overziet.
Moses, een oude man met een lange baard, zit op een rotspunt en wordt vergezeld door Aäron en Chur die aan weerszijden van hem staan.
Aäron staat links op het schilderij en vertoont de gelaatstrekken van Mozes overeenkomstig de traditie die zegt dat ze broers waren.
Chur is een figuur die nergens in de Bijbel nader wordt geïntroduceerd. Volgens latere tradities zou hij de man of de zoon van Mirjam en familie van Aäron en Mozes.
Beide mannen houden Mozes' armen opgericht om de overwinning van de Amalekieten te voorkomen.
In Millais' interpretatie worden de armen van Mozes door Aäron en Chur in de orante-houding geheven en is ook de kruisvorm ontstaan.
Er is een bewolkte hemel op de achtergrond die geel gloeit.
John Everett Millais (1829-1896)
Victory O Lord! (1871)
Olieverf op doek, 195 x 141 cm
Manchester - Art Gallery
2016 Paul Verheijen / Nijmegen