Paul Verheijen

REMBRANDT

Jakob zegent Efraïm en Manasse

Bijbel

Niet lang daarna ontving Jozef het bericht dat zijn vader ziek was. Samen met zijn twee zonen, Manasse en Efraïm, ging hij naar hem toe. Toen men Jakob vertelde dat zijn zoon Jozef er was, verzamelde hij al zijn krachten en ging op de rand van het bed zitten. Hij zei tegen Jozef: ‘God, de Ontzagwekkende, is in Luz, in Kanaän, aan mij verschenen en heeft mij daar gezegend. Hij heeft me gezegd: “Ik zal je vruchtbaar maken en je veel nakomelingen geven; er zal een groot aantal volken uit je voortkomen. En dit land zal Ik jouw nakomelingen voor altijd in bezit geven.” Welnu, de twee zonen die jij in Egypte hebt gekregen voordat ik hierheen kwam, zullen als mijn eigen zonen gelden: Efraïm en Manasse stel ik op één lijn met Ruben en Simeon. Maar als je na hen nog meer kinderen verwekt, dan zullen die als de jouwe worden beschouwd. Zij krijgen grondbezit in het stamgebied van hun broers. Zo wil ik het! Want na mijn terugkeer uit Paddan is Rachel tot mijn verdriet gestorven op onze tocht door Kanaän; het was toen nog maar een uur of twee naar Efrat, en ik heb haar daar, langs de weg naar Efrat begraven.’ (Efrat is het huidige Betlehem.) Toen viel Israëls oog op Jozefs zonen, en hij vroeg: ‘Wie zijn dat?’ Jozef antwoordde zijn vader: ‘Dat zijn mijn zonen, die God mij hier gegeven heeft.’ ‘Laat ze toch dichterbij komen,’ zei Israël, ‘dan zal ik hen zegenen.’ Doordat Israël al oud was, waren zijn ogen dof geworden, hij kon niet goed meer zien. Toen Jozef zijn zonen dichter naar hem toe had gebracht, kuste en omhelsde Israël hen. ‘Ik had niet gedacht dat ik jou ooit nog zou terugzien,’ zei hij tegen Jozef, ‘maar God heeft mij zelfs je nakomelingen laten zien.’ Jozef liet zijn zonen, die tegen Israëls knieën stonden, wat opzij gaan en boog zich diep voor hem neer. Daarna bracht hij hen beiden weer dicht bij zijn vader. Aan zijn rechterhand had hij Efraïm, die hij links van Israël plaatste, en aan zijn linkerhand had hij Manasse, die hij rechts van hem plaatste. Maar Israël kruiste zijn handen: zijn rechterhand legde hij op het hoofd van Efraïm, hoewel die de jongste was, en zijn linkerhand legde hij op het hoofd van Manasse, de eerstgeborene. Hij zegende Jozef met deze woorden: ‘De God naar wiens wil mijn voorouders Abraham en Isaak zich richtten, de God die mijn leven lang mijn herder is geweest, de engel die mij heeft bevrijd van alle onheil, Hij geve deze jongens zijn zegen. Moge mijn naam door hen voortleven, en ook die van mijn voorouders Abraham en Isaak, en mogen zij zich over de hele aarde uitbreiden.’ Toen Jozef zag dat zijn vader zijn rechterhand op het hoofd van Efraïm had gelegd, leek hem dat verkeerd, en daarom pakte hij zijn vaders hand, om die te verplaatsen van Efraïms hoofd naar dat van Manasse. ‘Niet zo, vader!’ zei Jozef. ‘Dit is de eerstgeborene, u moet uw rechterhand op zijn hoofd leggen.’ Maar zijn vader wilde dat niet. ‘Ik weet het, mijn zoon,’ zei hij, ‘ik weet het. Ook uit hem zal een volk voortkomen, ook hij zal machtig worden. Maar zijn jongere broer zal machtiger worden dan hij, en uit hem zullen tal van volken voortkomen.’ Zo zegende hij hen die dag met de woorden: ‘Jullie naam zal worden genoemd in de zegenwensen van de Israëlieten. Ze zullen zeggen: “Moge God u maken als Efraïm en Manasse.”’ Zo plaatste hij Efraïm vóór Manasse.
(Genesis 48,1-20)

Familieplechtigheid

Volgens het bijbelverhaal hierboven zegende Jakob zijn kleinkinderen Manasse en Efram met gekruiste armen.
Op die manier zegende hij met zijn rechter hand niet de oudste zoon Manasse, die rechts van hem knielde, maar diens jongere broer Efraïm.
Jozef, die dacht dat zijn stervende vader zich vergiste, trachtte in te grijpen.
Christenen hebben de laatste woorden van Jakob in die zin uitgelegd dat Efraïm, de jongste zoon uit het huwelijk van Jozef en de Egyptische Asnat, de stamvader zou zijn van de christenen en de oudste zoon Manasse die van de joden.
Enkele kerkvaders hebben deze opvatting verbreid.
Opmerkelijk is dat het 'machtiger' zijn van Efraïm blijkbaar niet slaat op het aantal nakomelingen van de beide kinderen.
Tijdens de volkstelling vlak voor de intocht in het beloofde land vermeldt de bijbel namelijk voor de oudste zoon Manasse 52.700 nakomelingen en voor de jongste zoon Efraïm 'slechts' 32.500 (Numeri 26,34-37).

Het valt op, dat Rembrandt de kwintessens van het verhaal - het kruislings zegenen- niet heeft uitgebeeld.
Bij hem zegent Jakob met zijn rechter hand en Jozef, die niet in het minst geagiteerd is, lijkt die verzwakte hand te ondersteunen.
Het kind, dat wordt gezegend, moet wel Efraïm, de jongste, zijn.
Rembrandt schijnt zich vooral gebaseerd te hebben op de na-bijbelse versies van het verhaal, waarin ook geen sprake is van enig meningsverschil tussen Jakob en Jozef en waarin Jozefs vrouw Asnat een belangrijke rol bij de zegening speelt.
In de bijbel zelf, die Rembrandt gewoonlijk redelijk nauwgezet volgt, wordt Asnat trouwens maar eenmaal genoemd (Genesis 41,45).

Röntgenfoto's hebben aangetoond dat het hoofd van Jozef aanvankelijk naar rechts was gewend en dat er ook veranderingen zijn aangebracht in de koppen van beide jongens.
Asnats kostuum met de laat-middeleeuwse hennin (kap), dat Rembrandt en zijn tijdgenoten als een typisch Egyptische dracht beschouwden en dat ook werkelijk van oorsprong Egyptisch is, en haar houding schijnt Rembrandt ontleend te hebben aan een Bourgondisch beeldje.
De kracht van het schilderij schuilt vooral in de grote contrastwerking tussen het hoogste licht en de diepe schaduwen en in het domineren van het rood van de deken, dat het koloriet beheerst.
Het zijn krachtige, bijna brutale beeldende middelen, die alleen een schilder als Rembrandt in bedwang wist te houden om er zowel de intimiteit als de grootsheid van deze sacrale familieplechtigheid mee uit te beelden.
Rembrandt van Rijn (1606-1669)
Jakob zegent Efraïm en Manasse (1656)
Olieverf op doek, 176 x 211 cm
Kassel - Staatliche Gemäldegalerie
2016 Paul Verheijen / Nijmegen