Begijnen en KloppenBegijnen en Kloppen waren groepen vrome vrouwen die een religieus leven leidden. Begijnen, onstaan in de middeleeuwen, waren lekenzusters die een eigen gemeenschap vormden, het begijnhof, en een min of meer zelfstandig leven leidden, vaak met bezittingen. Ze legden geen eeuwige geloften af en konden de gemeenschap verlaten. Kloppen, ook wel klopjes genoemd, zijn na de reformatie ontstaan en waren vrome vrouwen die dichter bij de kerk en de geloofsgemeenschap stonden, en vaak taken van priesters overnamen. Ze leefden vaak bij hun familie of in kleinere gemeenschappen en waren meer verbonden met de wereld en de kerk dan begijnen. Kloosters mochten geen novicen meer aannemen en waren tot uitsterven gedoemd. Kloppen meldden zich bij de plaatselijke priester, bij hun biechtvader, en legden de gelofte van kuisheid af. Zij stonden in dienst van de geloofsgemeenschap door het bijstaan van de armen en zieken en met het schoonhouden van de religieuze gebouwen. Zij onderhielden zichzelf en waren verantwoordelijk voor hun eigen inkomen.Christiaen van Couwenbergh portretteerde op dit schilderij zo'n klop. De klop is afgebeeld als Elisabeth van Hongarije. Ze begeleidt een uitgeputte vrouw en een invalide man naar de aartsengel Gabriël, ook patroon van de geneeskunde, vergezeld door een hond. Van Couwenbergh vervaardigde dit werk in zijn Delftse periode waar hij - na zijn opleiding in Utrecht - van 1627 tot 1647 verbleef. Nadien werkte hij voor Frederik Hendrik in Den Haag onder meer aan de verfraaiing van Paleis Noordeinde en Huis ten Bosch. De anonieme opdrachtgeefster moet wel een rijke klop zijn geweest, want een portret kostte meer dan een grijpstuiver. De klop woonde waarschijnlijk op het terrein van het begijnhof in Delft, maar was zelf geen begijn. Rijke vrouwen namen zich voor als volgeling van de derde orde van Franciscus in eenvoud en armoede te leven. Paradoxaal genoeg liet een in armoede en deemoed willen levende klop zich hier portretteren als een heilige. Verantwoordelijke biechtvaders moesten er voor zorgen dat deze zelfstandige vrouwen binnen het kerkelijk gareel bleven. De vele goede werken konden niet voorkomen dat er geroddeld werd over vrome kwezels en biechtvaders die de kat knijpen in het donker. In de negentiende eeuw werd de aanwas van de kloosters weer getolereerd. Langzaam maar zeker stierven de kloppengemeenschappen toen weer uit. |
Maria van Oignies / van Nijvel![]()
Het volk dacht dat zij een levende heilige was en stroomde van heinde en ver toe. Ze had de gave van het exorcisme en verrichtte wonderen. Maar al die belangstelling werd haar te gortig en ze trok zich terug om met een aantal vrouwen een gemeenschap van begijnen te stichten in Oignies in het bisdom Luik. Haar biechtvader Jacobus van Vitry (1160/70–1240) en Thomas van Cantimpré (1201-±1272) schreven een Vita over haar. Door haar toedoen werd het begijnendom door de kerk aanvaard, al werd het een eeuw later sterk aan banden gelegd. Ze stierf op 23 juni in 1213 dat ook haar liturgische gedenkdag werd, niet als heilige, maar als zalige. Desondanks wordt ze in heiligenlijsten en -gebeden vanwege de traditionele verering vaak als heilige betiteld. |
Christiaen Gillisz van Couwenbergh (1604-1667)
De H. Elisabeth van Hongarije begeleidt zieken naar de hemelpoort (1640) Olieverf op doek, 120 x 147 cm Utrecht - Catharijneconvent |
2016 Paul Verheijen / Nijmegen |