Paul Verheijen

JACQUES CALLOT

1592-1635

Les Images de tous les saincts et saintes de l’année

Dit album, gemaakt door de graveur Jacques Callot (1592–1635) is postuum in 1636 uitgegeven door Israël Henriet (±1590-1661) en opgedragen aan kardinaal Richelieu. Waarschijnlijk zijn de gravures ooit bedoeld geweest als illustraties bij een hagiografie, maar nooit in die context verschenen. Elk blad van het album bevat vier ovale voorstellingen met opschrift en datum in het Latijn. Inclusief bijbehorend titelblad en frontispice gaat het in totaal om 124 platen, met ongeveer 490 voorstellingen. Het blad meet 27 x 18 cm, de ovale vignetten zelf zijn ongeveer 7 × 5 cm.
De gravures tonen de heiligen die volgens de katholieke liturgische kalender gedurende het jaar worden gevierd. Ze onderscheidt zich niet alleen door haar religieuze inhoud, maar ook door haar artistieke verfijning en haar documentair belang als getuigenis van de volksdevotie van die tijd.
Callot sluit aan bij een traditie van visuele vroomheid door de heiligen te illustreren die dagelijks door gelovigen worden aangeroepen. Elke prent toont een heilige in een statige houding, vaak herkenbaar aan traditionele attributen. De sobere stijl – kleine figuren met eenvoudige achtergronden – bevordert een sfeer van verstilling en meditatie.

Op artistiek vlak toont Callot zijn meesterschap in de gravure-techniek, met een nauwkeurige lijnvoering en oog voor detail die typerend zijn voor zijn stijl. Hoewel Callot vooral bekend is om zijn satirische prenten en oorlogstaferelen, bewijst hij met deze reeks dat hij zijn kunst ook ten dienste kan stellen van religieuze bezinning.

De reeks moet begrepen worden in de context van de contrareformatie. Na het Concilie van Trente (1545–1563) moedigde de kerk het gebruik aan van duidelijke, leerzame en stichtelijke religieuze beelden, als antwoord op het protestantse iconoclasme. Callots werk past perfect in deze context. Het biedt de gelovige een soort visuele kalender van heiligheid, die toegankelijk is en uitnodigt tot dagelijkse devotie.
De gravures waren bestemd voor zowel huiselijk als kloosterlijk gebruik. Door hun kleine formaat konden ze gemakkelijk thuis worden bewaard of ingeplakt in een gebedenboek of spirituele agenda.

Volledige exemplaren, d.w.z. titelblad en frontispice en 122 platen, bevinden zich in o.a. het MET (2x), National Gallery in Washington, Fine Arts Museum in San Francisco, British Museum, en Petit Palais in Parijs. Losse bladen worden bewaard in o.a. het Louvre Parijs en het museum van Genève. De meeste bekende exemplaren zijn van de tweede staat, de tweede proefdruk vóór de definitieve oplage.
2016 Paul Verheijen / Nijmegen