Paul Verheijen

NERI DI BICCI

Felicitas & haar zeven zonen

De Makkabeeën

Het deuterocanonieke boek 1 Makkabeeën beschrijft hoe de joodse priester Mattatias zich beklaagde over het oprukkend Hellenisme in Jeruzalem en opriep tot een heilige oorlog. Hij weigerde om de Griekse goden te aanbidden en trok zich met zijn vijf zonen terug uit de stad en andere Joden die volgens de Tora wilden leven, sloten zich bij hen aan. Na de dood van Mattatias omstreeks 166 VGJ nam zijn zoon Judas de leiding over en groeide de opstand uit tot een ware oorlog tegen het Seleucidische Rijk van Antiochus IV Epifanes. De bijnaam van deze Judas was Maqqavi, 'hameraar', een naam die later overging op zijn vader en broers: de Makkabeeën wat ook de naam werd van vijf boeken. 1 Makkabeeën en 2 Makkabeeën behoren tot de deuterocanonieke boeken van de Bijbel, de overige drie worden gerekend tot de apocriefe boeken.
Uit deze vroege periode van het verzet werden twee verhalen van martelingen van traditiegetrouwe joden bewaard.

Het eerste betreft de terechtstelling van een stokoude schriftgeleerde Eleazar, die met zijn standvastig vasthouden aan joodse gebruiken en voorschriften vooral de jeugd een voorbeeld wilde stellen (2 Makkabeeën 6,18-31).

Het tweede verhaal handelt over een moeder met haar zeven zoons.
Zij moet getuige zijn dat haar zoons stuk voor stuk op gruwelijke wijze worden omgebracht, omdat zij, trouw aan hun joodse geloof, weigeren verboden varkensvlees te eten, en vervolgens ook zelf moet sterven, nadat zij eerst nog een lang onderhoud heeft met haar jongste zoon.
Over de moeder schrijft de auteur:
Nog bewonderenswaardiger was de moeder. Als iemand het verdient dat haar nagedachtenis in ere wordt gehouden, is zij het wel. In één dag tijd zag ze haar zeven zonen omkomen, maar ze doorstond het heldhaftig, omdat ze haar hoop op de Heer gevestigd hield. Vastberaden sprak ze ieder van hen bemoedigend toe, in hun moedertaal, haar vrouwelijke overwegingen kracht bijzettend met mannelijke koelbloedigheid: 'Hoe jullie in mijn buik ontstaan zijn, weet ik niet. Niet ik heb jullie de levensadem geschonken of de bestanddelen waaruit ieder van jullie bestaat tot een harmonisch geheel geordend. De schepper van de wereld, die aan de oorsprong staat van het ontstaan van de mens en die van alles het ontstaan heeft uitgedacht, zal jullie in zijn barmhartigheid de levensadem teruggeven, omdat jullie jezelf nu opofferen omwille van zijn voorschriften.'
(2 Makkabeeën 7,20-23)
De schrijver schroomt niet de martelingen van de zeven zonen in detail te melden: tong uitgesneden, huid gestroopt, handen en voeten afgehakt, levend gebraden en eindigt zijn relaas met de woorden:
Tot zover over de verplichte deelname aan heidense offermaaltijden en over de buitensporig wrede martelingen.
(2 Makkabeeën 7,42)
Deze martelaren uit het Eerste Testament worden samen met Eleazar liturgisch gevierd op 1 augustus. Je zou kunnen zeggen dat het in ere houden van de nagedachtenis van de moeder door het christendom ter harte is genomen. Voor Jacobus de Voragine is zo'n feestdag uitzonderlijk.
Opgemerkt moet worden dat de oosterse Kerk feesten viert voor de heiligen van elk van beide Testamenten, maar dat de westerse Kerk geen feesten viert voor de heiligen van het Oude Testament, omdat die zijn afgedaald naar het dodenrijk; zij maakt een uitzondering voor de onnozele kinderen, omdat in ieder van hen Christus werd vermoord, en voor de Makkabeeën
(Legenda Aurea 105,2)

Herhaling

Felicitas van Rome en haar zeven zonen zouden onder Marcus Aurelius in 162 gemarteld zijn omdat zij trouw bleven aan hun - in dit geval natuurlijk - christelijke geloof.
De lichamen van zeven vroegchristelijke martelaren, die een Romeins document met de naam Depositio Martyrum (begraafplaats der martelaren; 354) onder 10 juli vermeldt, lagen over vier verschillende onderaardse coemeteria (catacomben) verspreid. Om hen met elkaar te verbinden heeft een vroege hagiograaf (voor 500) hen tot zonen van een moeder gemaakt: naast een van de broers was bovendien in het Coemeterium Maximi een vrouw met de naam Felicitas begraven die vier maanden na hem (23 november) gemarteld was. Zij werd door deze hagiograaf als de moeder van het zevental beschouwd. Zijn verhaal van de moeder ontleende hij zoals gezegd aan dat van de Makkabeese martelaren (zie boven).

Felicitas werd al in de eerste helft van de 5e eeuw vereerd en aangeroepen om de kinderzegen vooral uit zonen te laten bestaan.

Het Roomse Martelaarsboek herdenkt haar op 23 november.
Haar zeven zonen hebben op 10 juli hun eigen liturgische herdenking:
Te Rome het lijden van zeven heilige gebroeders-martelaren, de zonen van de heilige martelares Felicitas, namelijk Januarius, Felix, Philippus, Silvanus, Alexander, Vitalis en Martialis, ten tijde van keizer Antoninus onder de stadsprefect Publius. Januarius werd met roeden gegeseld, in de kerker uitgehongerd en dan gedood met zwepen, waaraan loden kogels zaten. Felix en Philippus werden met stokken doodgeslagen. Silvanus werd van een hoogte te pletter geworpen. Alexander, Vitalis en Martialis werden onthoofd.
De Legenda Aurea citeert in het korte hoofdstuk 86 over de zeven broers Gregorius de Grote die de heilige Felicitas meer dan een martelares noemt, 'omdat zij in haar zeven zonen zeven keer de marteldood stierf, en in haar eigen lichaam een achtste keer'.
Op afbeeldingen draagt Felicitas meestal een lange mantel, hoofddoek en martelaarsattributen (zwaard, palm, boek), soms een schaal met zeven hoofden. Rond haar worden de zeven zonen gegroepeerd.

Het altaarstuk

Op 30 mei 1464 schilderde Neri di Bicci dit altaarstuk voor de gelijknamige kerk van de heilige in Florence. Dat is zo precies bekend omdat hij in een uniek atelierboek, Le Ricordanze, al zijn activiteiten van 10 maart 1453 tot 24 april 1475 vastlegde. Als patroon van het altaarstuk noemt hij Tanai de' Nerli (1427-98), een prominente Florentijnse burger die behoorde tot de parochie van Santa Felicita. Tanai was de zoon van Francesco Nerli en Dianora Tornaquinci. Het wapenschild van de familie Nerli zien we links op de predella van het altaarstuk en gecombineerd met het wapen van de familie Tornaquinci komt het in één schild aan de rechterkant terug.

Neri di Bicci houdt zich aan het gebruikelijke iconografische schema. Aan de linkerkant staan vier zonen, onder wie de jongste, de kleinste dus, en rechts de overige drie. Allen dragen de martelaarspalm in hun hand. Aan de voet van Felicitas zien we een kruisiging met Maria en Johannes de apostel met daaronder zeven namen, die volledig afwijken van de zeven gebruikelijke namen van de broers (zie boven).
Is hier sprake van verwarring met Symphorosa van Tivoli? Deze legendarische moeder Symphorosa ('meedragende', mogelijk een variant op de legende van Felicitas) uit de tweede eeuw had ook zeven zonen.
Het Roomse Martelaarsboek herdenkt haar op 18 juli aldus (sinds 1969 geschrapt):
Te Tivoli de heilige Symphorosa, de echtgenote van de heilige martelaar Getulius, met haar zeven zonen namelijk Crescens, Julianus, Nemesius, Primitivus, Justinus, Stacteüs en Eugenius. De moeder werd onder keizer Hadrianus om haar standvastigheid eerst met handen geslagen en vervolgens aan de haren opgehangen; ten laatste bond men haar aan een steen en wierp haar in de rivier. Haar zonen echter werden aan palen gebonden, aan windassen uitgerekt en volbrachten hun martelaarschap door een verschillende dood. Hun lichamen werden later naar Rome vervoerd en onder paus Pius IV in de diaconie van Sant Angelo in Pescaria ontdekt.
De hier vermelde namen staan echter ook niet op het altaarstuk.

De veroordeling van de broers is in het midden op de predella weergegeven, met aan weerszijden daarvan de afzonderlijke martelingen (zie de acht detailafbeeldingen hieronder). Di Bicci baseert zich daarbij duidelijk op het verhaal van de Makkabeese broers. Geheel rechts zien we dat de moeder de jongste zoon omarmt, voordat zij door de beulen van elkaar worden gescheiden en de marteldood zullen sterven, maar dat einde heeft Bicci niet geschilderd.

De predella

Detail 1

Detail 2

Detail 3

Detail 4

Detail 5

Detail 6

Detail 7

Detail 8


Neri di Bicci (1419-1491)
Santa Felicità e i suoi figli (1464)
Florence - Santa Felicità
2016 Paul Verheijen / Nijmegen