Paul Verheijen

MEESTER VAN SAINT GILLES

Egidius

De legende

Egidius was een zevende-eeuwse kluizenaar die enorm populair was in het middeleeuwse Frankrijk. Hij is ook bekend onder de namen Aegidius, Gilles of Giles. Egidius' legende met stereotiepe wonderen, Frankische propaganda en een groot werkterrein voor zijn patronaat maakten hem bekend en geliefd. Hij is een bijna universele beschermheilige: namelijk van zogende en onvruchtbare vrouwen, boogschutters, kreupelen en melaatsen, smeden, bedelaars, en vooral alle zondaars. Men riep hem aan bij regen en bij gevaar voor schipbreuk. De legende van de hinde gaat terug op een semitische sterrenmythe en bereikte via Griekse jachtsagen (Herakles en de Keryntische hinde) het middeleeuwse westen.
Onder de knop hieronder is een fragment te lezen uit de Legenda Aurea over hem:


Hij had er door Gods voorzienigheid een hinde als voedster, die hem op vaste tijden haar voedzame melk gaf. Toen dienaren van de koning daar aan het jagen waren en de hinde in het oog kregen, lieten zij het andere wild voor wat het was en zetten met honden de achtervolging in. De hinde, in het nauw gedreven, zocht haar toevlucht aan de voeten van haar voedsterling. Hij vroeg zich af waarom ze tegen haar gewoonte in zo loeide en ging naar buiten. Hij hoorde de jagers en smeekte de Heer om redding voor de voedster die Hij hem had gegeven. Geen van de honden durfde hem binnen een steenworp afstand te naderen, en onder luid gejank keerden ze naar de jagers terug. Bij het vallen van de nacht gingen ze naar huis. De volgende dag kwamen ze terug, maar moesten opnieuw onverrichterzake de terugtocht aanvaarden. Toen de koning hoorde wat er gebeurd was, kreeg hij een vermoeden. Samen met de bisschop en de troep jagers ging hij eropaf. De honden durfden, net zoals daarvoor, niet dichterbij te komen en keerden allemaal jankend terug. Daarop omsingelden de mannen de plek, die door dichte doornstruiken ontoegankelijk was. Een van hen schoot achteloos een pijl af om de hinde naar buiten te drijven. Maar hij raakte de man Gods, die aan het bidden was voor de hinde, en verwondde hem ernstig. De ridders intussen hakten met hun zwaarden een pad en kwamen bij zijn spelonk. Daar zagen zij een oude man, gekleed in een monnikspij, eerbiedwaardig door zijn grijze haren en zijn leeftijd, en ook een hinde die aan zijn knieën lag. Alleen de bisschop en de koning gingen naar hem toe, te voet; de anderen moesten op een afstand blijven staan. Ze vroegen hem wie hij was, waar hij vandaan kwam, waarom hij die ondoordringbare eenzaamheid had opgezocht en wie hem zo zwaar had durven verwonden. Nadat hij op elke vraag antwoord had gegeven en zij hem nederig om vergiffenis hadden gevraagd, beloofden zij hem artsen te sturen om de wonden te genezen en boden hem vele geschenken aan. Maar hij wilde niets weten van dokters en hij weigerde hun geschenken, hij keek er zelfs niet naar. Integendeel, wetend dat kracht in zwakheid volkomen wordt, smeekte hij de Heer hem zijn vroegere gezondheid niet terug te geven, zolang hij leefde. De koning bezocht hem nu dikwijls en ontving van hem het voedsel van het heil. Hij bood hem onmetelijke rijkdommen aan, maar Egidius weigerde beslist ze aan te nemen en maande hem aan daarvan een klooster te bouwen waar men volgens de monastieke regel zou leven. Toen de koning dit gedaan had, nam Egidius na herhaaldelijke weigering, vermurwd door de tranen en de smeekbeden van de koning, de zorg van dat klooster op zich.
Toen koning Karel van zijn faam hoorde, kreeg hij van Egidius gedaan dat hij op bezoek kwam en hij ontving hem met eerbied. In de loop van hun gesprekken over het zielenheil vroeg de koning hem voor hem te willen bidden, want hij had een afschuwelijke misdaad begaan, die hij nooit aan iemand, zelfs niet aan hem, een heilige, durfde te bekennen. De volgende zondag, toen Egidius tijdens het opdragen van de mis voor de koning bad, verscheen hem een engel van de Heer, die een blad op het altaar legde waarop de zonde van de koning volledig was beschreven, waaraan was toegevoegd dat die zonde door de gebeden van Egidius reeds was vergeven, op voorwaarde dat de koning berouw had, zou biechten en er zich voortaan verre van zou houden. Aan het eind stond er nog bij dat ieder die sint Egidius aanriep voor welke begane zonde dan ook, er niet aan hoefde te twijfelen dat die hem door de voorspraak van de heilige was vergeven, als hij tenminste niet meer zou zondigen. Het blad werd aan de koning overhandigd. Nadat hij zijn zonde had beleden, vroeg hij nederig om vergeving.
(Legenda Aurea 123,10-29)

Noodnaam

De hier afgebeelde twee panelen maakten ooit deel uit van een groot polyptiek. Wanneer het altaarstuk open was, toonde het scènes uit het leven van verschillende heiligen, velen met Franse koninklijke connecties, die zich afspeelden in Parijse kerken. Op de achterkant waren heiligen geschilderd in grisaille om eruit te zien als beelden. Gezien de afmetingen neemt men aan dat ook de Doop van Clovis door bisschop Remigius deel uitmaakte van dit veelluik.
Het is onbekend hoe de panelen waren gerangschikt of waar het altaarstuk was gevestigd, of zelfs wie de kunstenaar was. Daarom werd de noodnaam 'Meester van Saint-Gilles' bedacht. Hij werkte waarschijnlijk in Parijs rond 1500. Deze datering is gebaseerd op de kleren die de leken dragen die in de eerste jaren van de zestiende eeuw in de mode waren. Zijn werken zijn meestal religieus van aard, wat typerend was voor de tijd. Ze tonen veel aandacht voor detail en realisme, vooral in het afbeelden van religieuze rituelen en sacrale scènes. Hij werd beïnvloed door grote Vlaamse meesters zoals Rogier van der Weyden en Hugo van der Goes, met een nadruk op gedetailleerde texturen, zoals kleding, gebouwen en landschappen. Hij heeft ook aandacht voor emotionele expressie en het gebruik van licht en schaduw om diepte te creëren.

De twee panelen

Op het linkerpaneel zien we koning Karel en de bisschop eerbiedig voor Egidius knielen die het opgejaagde dier op zijn schoot houdt. De pijl die Egidius verwondde steekt in zijn hand. De schilder beeldt hier een ree af, maar volgens de Legenda Aurea (zie boven) was het een hinde (cervus) die Egidius met haar melk voedde. Achter koning en bisschop staat de boogschutter die de pijl heeft geschoten. De stad in de verte is vermoedelijk Saint-Gilles-du-Gard. De hut tussen de rotsen is de 'kluis' waar Egidius zich als kluizenaar had teruggetrokken on in eenzaamheid te bidden.

De legende van het zondebriefje zien we op het rechterpaneel. Egidius draagt de mis en een engel toont het briefje met daarop de grote zonde van koning Karel die hij nog nooit gebiecht heeft. Links is de koning zelf biddend aanwezig in de mis.

Abdij

Egidius wordt gerekend tot de zogenaamde veertien noodhelpers en daarmee ook tot de pestheiligen.
Het Roomse Martelaarsboek vermeldt op zijn feestdag 1 september:
In Zuid-Frankrijk de heilige abt Egidius, belijder. Naar hem is de stad genaamd, die later verrees op de plaats, waar hij een klooster gesticht en zijn stervelijk leven beëindigd had.
Dit klooster is de abdij van Sint-Gillis die is opgenomen in de UNESCO-erfgoedlijst, als onderdeel van Werelderfgoedlocaties op de routes naar Santiago de Compostela. De abdij was aanvankelijk gewijd aan Petrus en Paulus, maar in de 9de eeuw werd de toewijding veranderd in Egidius zelf, die één van de meest vereerde figuren in het gebied was geworden. Zijn relikwieën waren ondergebracht in de abdijkerk en trokken talrijke pelgrims aan. In de 11e eeuw was het klooster verbonden met dat van Cluny en werd het dankzij de welvaart vergroot en versierd van de 12e tot de 15e eeuw.
Meester van Saint Gilles (±1500)
Scènes uit het leven van Egidius (±1500)
Olieverf op eiken panelen, 61 x 45 cm elk
Londen - National Gallery
2016 Paul Verheijen / Nijmegen