Er was eens iemand die van Jeruzalem naar Jericho reisde en onderweg werd overvallen door rovers, die hem zijn kleren uittrokken, hem mishandelden en hem daarna halfdood achterlieten. Toevallig kwam er een priester langs, maar toen hij het slachtoffer zag liggen, liep hij met een boog om hem heen. Er kwam ook een Leviet langs, maar bij het zien van het slachtoffer liep ook hij met een boog om hem heen. Een Samaritaan echter, die op reis was, kreeg medelijden toen hij hem zag. Hij ging naar de gewonde man toe, goot olie en wijn over zijn wonden en verbond ze. Hij zette hem op zijn eigen rijdier en bracht hem naar een logement, waar hij voor hem zorgde. De volgende morgen gaf hij twee denarie aan de eigenaar en zei: “Zorg voor hem, en als u meer kosten moet maken, zal ik u die op mijn terugreis vergoeden.” (Lucas 10,30-35)
Shockerend
Eeuwenlang hebben mensen aangenomen dat deze parabel bedoeld was als allegorie op alle erin voorkomende elementen. Zo werd de man die wordt aangevallen als een personificatie van de mensheid gezien. De rovers waren de duivel en diens trawanten, die de mens van zijn onsterfelijkheid beroofden, hem sloegen door hem tot zonde over te halen en hem daarna halfdood lieten liggen. Anders dan de priester en de Leviet hielp de barmhartige Samaritaan (Jezus) het slachtoffer en bracht hem naar een herberg (de Kerk) onder de hoede van een waard (Paulus). Zulke 'overeenkomsten' doen nu kunstmatig aan.
Opvallend zijn sommige interpretaties eveneens te noemen als ze gebruikt worden om eigen opvattingen kracht bij te zetten. Margaret Thatcher (1925-2013), Brits premier van 1979-90, gebruikte deze parabel bijvoorbeeld als pleidooi voor het kapitalisme. Wanneer de barmhartige Samaritaan geen geld bij zich had gehad, zou hij allang vergeten zijn, was een opmerkelijke uitspraak van haar.
Toen de priester en de Leviet weigerden een lichaam aan te raken dat eruitzag als een lijk, halfdood, kwamen ze in feite de reinheidsgeboden na. Ze moesten zo rein mogelijk blijven om hun religieuze plichten te kunnen uitvoeren. Rituele onreinheid zou hen geruime tijd van hun inkomsten hebben beroofd.
Ook realiseert men zich veelal niet dat Samaritanen en joden elkaars vijanden waren al sinds de terugkeer uit de Babylonische ballingschap. Zij waren afkomstig van de Jozefstammen, maar naar joods besef te zeer vermengd met de in hun land geïmporteerde vreemdelingen, om als zodanig herkend te worden. Veel hedendaagse lezers van de parabel zullen dit schokeffect waarschijnlijk niet meer ervaren.
Wie is mijn naaste?
Er zijn in de wereldliteratuur maar weinig teksten die psychologisch en stilistisch zo subtiel zijn opgebouwd als de schijnbaar zo eenvoudige parabel van de Barmhartige Samaritaan. Jezus vertelt deze parabel aan een wetgeleerde, iemand die beroepshalve de Tora uitlegde. De man stelt Jezus de vraag: Wie is mijn naaste? Het is geen vraag waarop een nieuw, verhelderend antwoord verwacht wordt. Voor gelovige joden staat het antwoord van tevoren al vast. Het moet luiden: alleen een gelovige jood kan mijn naaste zijn. De wetgeleerde vermoedt echter dat Jezus zijn leer niet alleen tot joden beperkt wil zien, maar dat hij iedere mens in nood als zijn naaste beschouwt. Maar met zo'n antwoord zal Jezus tegen de Tora ingaan. De vraag is dus een valstrik.
Jezus doorziet dat en antwoordt (daarom?) in de vorm van een parabel. Het begin van de parabel is al meteen vol actie. De handeling verloopt in een snel, staccatoachtig ritme, dat pas tot rust komt met het verschijnen van de Samaritaan. Vanaf dat moment verloopt alles langzamer door de opzettelijke invoeging van vijf vertragende elementen die de hoorder op de beslissende, opmerkelijke daad van de Samaritaan voorbereiden.
Wij horen dat de Samaritaan:
1) op reis is; 2) langs de halfdode komt; 3) de halfdode ziet; 4) ten diepste met de halfdode begaan is; 5) naar de halfdode toegaat; en dan pas komt de mededeling dat hij olie en wijn op zijn wonden giet - in die dagen een probaat middel omdat het bloeden erdoor werd gestelpt en de wond werd gedesinfecteerd - en hij de wonden verbindt.
Barmhartigheid
Ook de subtiele psychologie van de parabel is overtuigend. Want nadat Jezus de parabel heeft verteld vraagt hij niet: Wie was de naaste?, maar vraagt hij: Wie van die drie is naar uw mening de naaste geweest van de man die in handen van de rovers was gevallen? Daarmee dwingt hij zijn gesprekspartner de eigenlijke vraag van de parabel vanuit het juiste perspectief te beantwoorden, namelijk voor wie ben ik de naaste? De wetgeleerde moet tandenknarsend toegeven dat de naaste van de beroofde reiziger diegene was die hem barmhartigheid heeft bewezen. Hij krijgt zelfs de naam Samaritaan blijkbaar al niet over zijn lippen.
Helpende vijand
Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat Jezus bij deze parabel gedacht heeft aan een bijbelse illustratie van de weldaad die mensen uit Samaria aan Judeeërs hadden bewezen. In de dagen van de Judese koning Achaz werd diens leger verslagen door dat van de koning van Samaria (2 Kronieken hoofdstuk 28). Op bevel van de profeet Oded werden toen de krijgsgevangen Judeeërs gekleed, van schoeisel, eten en drinken voorzien en gezalfd. Degenen die niet meer konden lopen werden op ezels naar Jericho vervoerd. Ook daar hielp de vijand de jood.