Paul Verheijen

RUBENS

Santa Maria in Vallicella

Afgekeurd schilderij

De Santa Maria in Vallicella in Rome, ook als Chiesa Nuova bekend, is nauw verbonden met de oratorianen ('bidders'), een in 1552 door Philippus Neri opgerichte priestercongregatie. Als Gregorius XIII officieel zijn goedkeuring aan deze nieuwe congregatie geeft, krijgt zij de beschikking over deze in die tijd bouwvallig geworden kerk om die te restaureren.

In 1606 bestelden de oratorianen voor hun kerk een altaarstuk bij Peter Paul Rubens. Dit was een prestigieuze opdracht. De Santa Maria di Vallicella was de drukst bezochte kerk van Rome en ze was gedecoreerd met kunstwerken van de meest vooraanstaande Italiaanse kunstenaars van het moment. Zie hiervoor bijvoorbeeld de Graflegging van Caravaggio. Op het altaarstuk moest Gregorius de Grote voorgesteld worden samen met een aantal martelaren uit de vroeg-christelijke tijd, van wie de relieken in de kerk bewaard werden, in verering voor een miraculeuze medaillon die de kerk bezat.

Rubens heeft het tafereel uitgewerkt als een Sacra Conversazione - een groep heiligen in gesprek - voor een Romeinse triomfboog. De aanwezigheid van Gregorius de Grote vergezeld door de duif van de heilige Geest, met zijn blik gericht op de Maagd Maria, is een eerbetoon aan Gregorius XIII. Het beeld van de Maagd Maria, gevat in een stenen lijst, omgeven door putti en guirlandes, belichaamt de Madonna van de medaillon. Naast de paus werden de afgebeelde heiligen ook gekozen vanwege hun rol als bemiddelaars tussen de gelovigen en het wonderbaarlijke beeld, in de geest van de contrareformatie. De heilige Domitilla, maagd en martelares uit de vroege christelijke tijd, wordt omringd door haar twee dienaren, de heilige Achilles en de heilige Nereus. Tegenover haar staan ​​Mauritius met borstplaat en Papias. De hoofdfiguren staan ​​op de voorgrond en iets verhoogd opgesteld. Ze steken af ​​tegen de achtergrond van de oude architectuur en vallen op door hun monumentale karakter. Hun positie en bewegingen volgen de hoofdlijnen van de triomfboog die als achtergrond dient. Zo verwijst de draaiende koorkap van de Gregorius naar het halfronde gewelf, terwijl de verticaliteit van Domitilla overeenkomt met die van de pilaster. Geïnspireerd door de Venetiaanse meesters, in het bijzonder Titiaan en Veronese, toonde Rubens grote originaliteit door barokke elementen in zijn schilderkunst te introduceren: rondingen en tegenrondingen, een vakkundige lichtverdeling en een spel van blikken. De verfijning van de stoffen, de schitterende kleuren, de smaak voor details en de zorg voor de uitvoering getuigen van het meesterschap van de toen pas dertigjarige kunstenaar.

Het schilderij genoot algemene bijval, maar toen het op het altaar werd geplaatst was de voorstelling door de lichtreflectie nauwelijks herkenbaar. Zou een getalenteerd schilder als Rubens, in een dergelijke grote opdracht, zo’n desastreuze inschattingsfout hebben gemaakt?
Een andere verklaring kan daarom worden gezocht in een - nooit bewezen - complot tegen de schilder. In een poging Rubens als jonge Vlaming dwars te zitten, zouden de oratorianen net iets te laat een laatste eis voor het altaarstuk hebben ingediend. Zij wilden dat het een uitneembaar stuk zou bevatten, waarachter een relikwie van de kerk, het eeuwenoude Madonnamedaillon, geplaatst kon worden. Tijdens feestdagen kon men dan naar goed gebruik dit stuk laten zakken, en het relikwie aan het publiek tonen. Rubens retabel bevatte dit uitneembare deel niet, waardoor hij zat opgezadeld met een afgekeurd werk. Door middel van de reflectiesmoes zou hij hebben geprobeerd het altaarstuk dan maar te slijten aan een derde partij. Een verkeerd uitgevallen opdracht was eerder te verkopen dan een afgekeurde opdracht. Op zijn beurt zou Rubens vervolgens hebben geweigerd een exacte kopie van zijn eerste altaarstuk te maken. Hij achtte het zijn reputatie niet waardig twee precies dezelfde werken van zijn hand in Rome te hebben. Het oorspronkelijke schilderij nam Rubens mee bij zijn terugkeer naar Antwerpen en werd boven het graf van zijn moeder in de abdij van Saint-Michel geplaatst. Daar werd het in 1800 weggehaald om te verhuizen naar het Louvre in Parijs. Daar bleef het ongeveer tien jaar voordat het in Grenoble terechtkwam.

De oratorianen moesten met een andere opzet akkoord gaan. Rubens werkte de oorspronkelijke voorstelling uit over drie nieuwe verschillende schilderijen, die respectievelijk geplaatst werden op de achterwand en de beide zijwanden. Rubens schilderde de centrale voorstelling nu op leisteen dat minder reflecteert. De Madonna di Vallicella wordt vereerd door engelen voorgesteld. De Madonna met Kind schilderde Rubens op een koperen plaat die nu weggetakeld kan worden waardoor op speciale dagen de medaillon daarachter zichtbaar is.

Linkerwand

In extase kijkt Gregorius de Grote op naar de Madonna. De heilige Geest als duif zweeft nu hoger boven hem dan op het oorspronkelijke schilderij. Achter de paus staan Papias & Maurus, twee soldaten uit het begin van de vierde eeuw die het Roomse Martelaarsboek herdenkt op 29 januari:
Te Rome aan de Via Nomentana de geboortedag van de heilige martelaren Papias en Maurus, krijgslieden ten tijde van keizer Diocletianus. Zodra zij er voor uitkwamen, dat zij christen waren, liet de stadsprefect Laodicius hun met stenen het gezicht verbrijzelen en hen zo in de kerker werpen. Daarna liet hij hen stokslagen toedienen en uiteindelijk met zwepen, waaraan loden kogels zaten, zolang slaan totdat zij de geest gaven.
In andere bronnen is te lezen dat zij leefden ten tijde Maximianus Herculius (keizer van 284-305) en dat paus Marcellus beide mannen tot Christus had bekeerd.

De relikwieën van Papias en Maurus waren in 1590 gevonden in een kerk op het Forum Romanum en geschonken aan de Santa Maria in Vallicella, alwaar ze - samen met de overblijfselen van andere heiligen - onder het hoofdaltaar van de kerk werden geplaatst.

Rechterwand

Hier zien we Flavia Domitilla met achter haar Nereus & Achilles.
De Legenda Aurea schrijft over hen in hoofdstuk 70.
Nereus en Achilleus waren eunuchen en kamerdienaren van Domitilla, een oomzegster van keizer Domitianus, en ze waren gedoopt door de heilige apostel Petrus. Toen nu de genoemde Domitilla werd uitgehuwelijkt aan Aurelianus, de zoon van een consul, en getooid werd met juwelen en purperen gewaden, verkondigden Nereus en Achilleus haar het geloof en prezen met vele argumenten de maagdelijkheid aan: zij legden haar uit dat deze het dichtst bij God was, dat zij eigen was aan de engelen en de mensen aangeboren; dat de getrouwde vrouw onderworpen was aan haar man, dat zij stompen en schoppen moest verdragen en dikwijls misgeboorten ter wereld bracht. Verder zou zij, die maar amper de zachte standjes van haar moeder kon verdragen, de grove verwijten van haar echtgenoot moeten slikken. Zij zei daarop onder meer: 'Ik weet dat mijn vader jaloers was en dat mijn moeder heel wat verwijten van hem te verduren heeft gehad. Maar moet mijn man dan ook zo zijn?' Zij antwoordden haar: 'Zolang ze verloofd zijn, laten de mannen zich van hun vriendelijke kant zien, maar eenmaal getrouwd, zijn ze wrede heersers en verkiezen soms slavinnen boven hun meesteressen. Alle heiligheid die men verliest, kan men door boete terugkrijgen, alleen de maagdelijkheid kan niet worden hersteld. Schuld kan door boete teniet worden gedaan, maar de maagdelijkheid kan niet worden hersteld en kan haar vroegere staat van heiligheid niet meer bereiken.' Toen nam Flavia Domitilla het geloof aan, legde de gelofte van maagdelijkheid af en ontving de sluier uit de handen van sint Clemens.
Zodra haar verloofde hiervan hoorde, verbande hij het meisje, na verkregen toestemming van Domitianus, samen met de heilige Nereus en Achilleus naar het eiland Ponza. Hij dacht dat hij haar zo van haar voornemen van maagdelijkheid kon afbrengen. Enige tijd later reisde hij zelf naar het eiland en probeerde met vele geschenken de heiligen over te halen het meisje tot andere gedachten te brengen. Zij wezen dit vierkant af en sterkten haar juist in de Heer. Toen men tot offeren wilde dwingen, zeiden ze dat ze gedoopt waren door de heilige apostel Petrus en dat er geen sprake van kon zijn, dat ze aan de afgoden zouden offeren. Daarop werden ze onthoofd, omstreeks het jaar des Heren 80. Hun lichamen werden bij het graf van Petronilla begraven.
[...]
Hierna liet Aurelianus Domitilla uit haar ballingschap terugkeren en stuurde twee meisjes, Euphrosina en Theodora, die met haar grootgebracht waren, naar haar toe om haar op andere gedachten te brengen. Maar Domitilla bekeerde hen juist tot het geloof. Toen kwam Aurelianus met de verloofden van deze meisjes en drie speellieden bij Domitilla om haar bruiloft te vieren en haar dan maar met geweld te nemen. Maar Domitilla bekeerde die twee jongelui. Daarop bracht Aurelianus haar naar het bruidsvertrek en liet daar de muzikanten spelen en beval de anderen samen met hem te dansen. Daarna wilde hij haar dan geweld aandoen. Maar toen de muzikanten uitgeput waren van het spelen en de overigen van het dansen, danste hijzelf nog twee dagen zonder onderbreking door, totdat hij niet meer kon en dood neerviel. Zijn broer Luxurius, die daarvoor toestemming had gekregen, bracht allen die tot het geloof gekomen waren ter dood. Hij liet de kamer waar die meisjes verbleven in brand steken: biddend gaven zij de geest. Sint Caesarius vond de volgende morgen hun ongeschonden lichamen en begroef ze.

(Legenda Aurea 70,7-20 en 24-30)
Flavia Domitilla heeft haar kerkelijke feestdag op 7 mei. Ook de moeder van Flavia Domitilla - die dezelfde naam droeg en daarom als 'de Oudere' wordt betiteld - werd heilig verklaard en kreeg 20 mei als feestdag. Een derde vrouwelijke heilige met dezelfde naam werd in 1969 van de heiligencanon geschrapt omdat zij vrijwel zeker identiek moest worden geacht aan Flavia Domitilla de Jongere.

Van Nereus en Achilleus bevinden de relieken zich sinds de vierde eeuw in de Santi Nereo ed Achilleo bij de termen van Caracalla in Rome. Hun kerkelijke feestdag is op 12 mei.

Heilig hoofd

Gebruikelijk in Rubens tijd was het een heilige af te beelden met de fysionomie of herkenbare attributen van een ander, meestal een tijdgenoot.
De hoofden van de beide pausen Gregorius vertonen opvallende gelijkenis met het hoofd van Philippus Neri, bewaard gebleven op een tekening van Rubens.
Peter Paul Rubens (1577-1640)
Paus Gregorius de Grote vereert de Madonna di Vallicella (1606)
Olieverf op doek, 477 x 288 cm
Grenoble, Musée des Beaux-Arts

Madonna van Vallicella (1608)
Olieverf op leisteen, 425 x 250 cm
Rome - Chiesa Nuova / Santa Maria in Vallicella

Gregorius met Papias & Maurus (1608)
Olieverf op leisteen, 425 x 280 cm
Rome - Chiesa Nuova / Santa Maria in Vallicella

Flavia Domitilla met Nereus & Achilles (1608)
Olieverf op leisteen, 425 x 280 cm
Rome - Chiesa Nuova / Santa Maria in Vallicella
2016 Paul Verheijen / Nijmegen