Paul Verheijen

LAZARUS

Lazarus, broer van Marta en Maria


In het Tweede Testament komen twee personages voor die de naam Lazarus dragen. Het verhaal van de dodenopwekking van Lazarus, de broer van Marta en Maria, door Jezus is in het Tweede Testament alleen te vinden in het Evangelie volgens Johannes.
Er was iemand ziek, een zekere Lazarus uit Betanië, het dorp waar Maria en haar zus Marta woonden – dat was de Maria die Jezus met olie gezalfd heeft en zijn voeten met haar haar heeft afgedroogd; de zieke Lazarus was haar broer. De zussen stuurden iemand naar Jezus met de boodschap: ‘Heer, uw vriend is ziek.’ Toen Jezus dit hoorde zei Hij: ‘Deze ziekte loopt niet uit op de dood, maar op de eer van God, zodat de Zoon van God geëerd zal worden.’ Jezus hield veel van Marta en haar zus, en van Lazarus. Maar toen Hij gehoord had dat Lazarus ziek was, bleef Hij toch nog twee dagen waar Hij was. Daarna zei Hij tegen zijn leerlingen: ‘Laten we teruggaan naar Judea.’ ‘Maar rabbi,’ protesteerden de leerlingen, ‘de Joden wilden U stenigen, en nu wilt U daar toch weer naartoe?’ Jezus zei: ‘Telt een dag niet twaalf uren? Wie overdag loopt, struikelt niet, want hij ziet het licht van deze wereld, maar wie ’s nachts loopt, struikelt doordat hij geen licht heeft.’ Nadat Hij dat gezegd had zei Hij: ‘Onze vriend Lazarus is ingeslapen, Ik ga hem wakker maken.’ De leerlingen zeiden: ‘Als hij slaapt, zal hij wel beter worden, Heer.’ Zij dachten dat Hij het over slapen had, terwijl Jezus bedoelde dat hij gestorven was. Toen zei Hij hun ronduit: ‘Lazarus is gestorven, en om jullie ben Ik blij dat Ik er niet bij was: nu kunnen jullie tot geloof komen. Laten we dan nu naar hem toe gaan.’ Tomas (dat is Didymus, ‘tweeling’) zei tegen de anderen: ‘Laten ook wij maar gaan, om met Hem te sterven.’
Toen Jezus daar aankwam, hoorde Hij dat Lazarus al vier dagen in het graf lag. Betanië ligt dicht bij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer vijftien stadie, en er waren dan ook veel Joden naar Marta en Maria gekomen om hen te troosten nu hun broer gestorven was. Toen Marta hoorde dat Jezus onderweg was ging ze Hem tegemoet, terwijl Maria thuisbleef. Marta zei tegen Jezus: ‘Als U hier was geweest, Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar zelfs nu weet ik dat God U alles zal geven wat U vraagt.’ Jezus zei: ‘Je broer zal uit de dood opstaan.’ ‘Ja,’ zei Marta, ‘ik weet dat hij bij de opstanding op de laatste dag zal opstaan.’ Maar Jezus zei: ‘Ik ben de opstanding en het leven. Wie in Mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft, en ieder die leeft en in Mij gelooft zal nooit sterven. Geloof je dat?’ ‘Ja, Heer,’ zei ze, ‘ik geloof dat U de messias bent, de Zoon van God die naar de wereld zou komen.’ Na deze woorden ging ze terug, ze nam haar zus Maria apart en zei: ‘De meester is er, en Hij vraagt naar je.’ Zodra Maria dit hoorde ging ze naar Jezus toe, die nog niet in het dorp was, maar op de plek waar Marta Hem tegemoet was gekomen. Toen de Joden die bij haar in huis waren om haar te troosten, Maria zo haastig zagen weggaan, liepen ze achter haar aan, want ze dachten dat ze naar het graf ging om daar te weeklagen.
Zodra Maria op de plek kwam waar Jezus was en Hem zag, viel ze aan zijn voeten neer. Ze zei: ‘Als U hier was geweest, Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn!’ Jezus zag hoe zij en de Joden die bij haar waren weeklaagden, en Hij ergerde zich. Diep bewogen vroeg Hij: ‘Waar hebben jullie hem neergelegd?’ Ze zeiden: ‘Kom maar kijken, Heer.’ Jezus begon te huilen, en de Joden zeiden: ‘Wat heeft Hij veel van hem gehouden!’ Maar er werd ook gezegd: ‘Hij heeft de ogen van een blinde geopend, Hij had nu toch ook de dood van Lazarus kunnen voorkomen?’ Weer ergerde Jezus zich. Hij liep naar het graf, een spelonk met een steen voor de opening. Hij zei: ‘Haal de steen weg.’ Marta, de zus van de dode, zei: ‘Maar Heer, de stank! Hij ligt er al vier dagen!’ Jezus zei tegen haar: ‘Ik heb je toch gezegd dat je Gods grootheid zult zien als je gelooft?’ Toen haalden ze de steen weg. Daarop keek Hij omhoog en zei: ‘Vader, Ik dank U dat U Mij hebt verhoord. U verhoort Mij altijd, dat weet Ik, maar Ik zeg dit ter wille van al deze mensen hier, opdat ze zullen geloven dat U Mij gezonden hebt.’ Daarna riep Hij luid: ‘Lazarus, kom naar buiten!’ De dode kwam tevoorschijn, zijn handen en voeten in linnen gewikkeld, en zijn gezicht bedekt door een doek. Jezus zei tegen de omstanders: ‘Maak de doeken los, en laat hem gaan.’

(Joh 11,1-44)
Al vroeg werd Lazarus in Betanië vereerd dat al in de vierde eeuw Lazarium werd genoemd, de huidige Palestijnse stad Al-Eizariya aan de Westelijke Jordaanoever.
Legenden weten meer over het verdere leven van Lazarus.
Volgens een oosterse legende zou hij in Kition op Cyprus gestorven zijn, waar men hem vereert; volgens een westerse legende uit de 11e of 12e eeuw en de Legenda Aurea zou hij met Maria (vaak gemakshalve vereenzelvigd met Maria Magdalena) en Marta (op haar beurt ook vereenzelvigd en wel met de bloedvloeiende vrouw die door Jezus genezen werd) op een boot zonder roer gezet zijn, waarmee ze op de kusten van de Provence belandden.
Lazarus werd bisschop van Marseille, terwijl een andere traditie spreekt van Autun.
Beide toewijzingen zijn ongetwijfeld het gevolg van persoonsverwisselingen, zoals hij ook vaak verward wordt met de bedelaar Lazarus uit de parabel van Jezus over een rijke man (zie hieronder).

Lazarus werd de beschermer van de ziekenhuizen (lazaret), melaatsen, ziekenverplegenden, doodgravers en - door genoemde verwisseling met de Lazarus uit de parabel - ook van de bedelaars.
Hij kreeg twee data toegewezen op de heiligenkalender: op 17 december voor zichzelf en op 29 juli samen met zijn zusters Marta en Maria.
Het Roomse Martelaarboek memoreert hem als volgt:
Te Marseille in Frankrijk de Zalige Bisschop Lazarus, de broeder der H.H. Maria Magdalena en Marta, van wie men in het Evangelie leest, dat de Heer hem 'vriend' noemde en hem van de dood heeft opgewekt.

Lazarus, parabel-bedelaar


De tweede Lazarus is afkomstig uit een parabel van Jezus die opgeschreven is door de evangelist Lucas.
Er was eens een rijke man die gewoon was zich te kleden in purperen gewaden en fijn linnen en die dagelijks uitbundig feestvierde. Een bedelaar die Lazarus heette, lag voor de poort van zijn huis, overdekt met zweren. Hij hoopte zijn maag te vullen met wat er overschoot van de tafel van de rijke man; maar er kwamen alleen honden aanlopen, die zijn zweren likten. Op zekere dag stierf de bedelaar, en hij werd door de engelen weggedragen om aan Abrahams hart te rusten. Ook de rijke stierf en werd begraven. Toen hij in het dodenrijk, waar hij hevig gekweld werd, zijn ogen opsloeg, zag hij in de verte Abraham met Lazarus aan zijn zijde. Hij riep: 'Vader Abraham, heb medelijden met mij en stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het topje van zijn vinger in water dopen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlammen.' Maar Abraham zei: 'Kind, bedenk wel dat jij je deel van het goede al tijdens je leven hebt ontvangen, terwijl Lazarus niets dan ongeluk heeft gekend; nu vindt hij hier troost, maar lijd jij pijn. Bovendien ligt er een wijde kloof tussen ons en jullie, zodat wie van hier naar jullie wil gaan dat niet kan, en ook niemand van jullie naar ons kan oversteken.' Toen zei de rijke man: 'Dan smeek ik u, vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt, want ik heb nog vijf broers. Hij kan hen dan waarschuwen, zodat ze niet net als ik in dit oord van martelingen terechtkomen.' Abraham zei: 'Ze hebben Mozes en de Profeten: laten ze naar hen luisteren!' De rijke man zei: 'Nee, vader Abraham, maar als iemand van de doden naar hen toe komt, zullen ze tot inkeer komen.' Maar Abraham zei: 'Als ze niet naar Mozes en de Profeten luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de dood opstaat.'
(Lucas 16,19-31)
Men nam aan dat de zweren van deze Lazarus duiden op melaatsheid.
Door deze zweren ging Lazarus II ook behoren tot de Pestheiligen.
De Orde van (het Ziekenhuis van) Sint Lazarus van Jeruzalem, een militaire orde van hospitaalridders, ontstaan tijdens de kruistochten, is naar hem genoemd, omdat de orde zich onder andere bezig hield met leprazorg. Deze orde mag niet verward worden met de lazaristen van Vincentius a Paulo, hoewel deze naam op dezelfde Lazarus teruggaat. Een lazaret was oorspronkelijk een ziekenhuis voor melaatsen, maar werd later ook de benaming voor een veldhospitaal.
De naam Lazarus staat aan de basis van een aantal uitdrukkingen en gezegdes die bijna altijd in een negatieve context staan.
Zo kennen we het werkwoord lazaren in de betekenis van smijten, vallen, zeuren, hinderen, en belazeren als bedriegen.
Lazarus werd daarom ook een andere benaming voor deze ziekte in de verwensing krijg het lazarus, naar analogie van talloze andere 'ziekteverwensingen'.
Hoe lazarus / lazerus met dronkenschap te maken heeft, is niet geheel duidelijk.
Waarschijnlijk heeft de uit de dood opgestane Lazarus ervoor gezorgd dat lazarus dronken is gaan betekenen, omdat het zou kunnen slaan op iemand die een slechte periode door heeft gemaakt (dood) en in wiens toestand daarna weer verbetering optreedt (leven).
Zoals altijd hebben de personen in Jezus' parabel geen naam, zo ook hier de rijke man niet, hoewel hij op grond van de Latijnse vertaling soms wel eens Dives, 'rijke', werd genoemd.
Uniek is hier dat Abraham en Lazarus met naam worden genoemd.
Is dat misschien de reden dat de Koptische kerk een feestdag voor Lazarus II heeft bedacht op 21 juni?
2016 Paul Verheijen / Nijmegen