Paul Verheijen

GIOTTO

Register B in de Scrovegnikapel Padua (15-27)
Scènes uit Jezus' leven van Visitatie tot verraad Judas


15 - Bezoek van Maria aan Elisabet
Lucas 1,39-56

Rechts onder de Annunciatie op de triomgboog vormt de Visitatie van Maria aan haar eveneens zwangere bloedverwante Elisabet de overgang naar het tweede register dat opnieuw begint op de zuidwand en eveneens daarna doorloopt naar de noordwand.
Volgens kunsthistorici begint hier het beste gedeelte van de frescocyclus met scènes uit het leven van Jezus.
Maria heeft een ontmoeting met Elisabet, de moeder van Johannes de Doper, terwijl drie vrouwen toekijken.
Elisabet, die als de oudste wordt voorgesteld, buigt zich naar Maria toe, omhelst haar en brengt hulde aan haar.
Twee vrouwen staan achter Maria, elegant met lange ledematen, van wie er één een doek vasthoudt die van haar schouder valt, misschien een toespeling op de ongeborene die zal worden gebakerd.
De vrouw achter Elisabet laat een hand op haar schoot rusten, een typisch gebaar van zwangere vrouwen, dat de toestand van de twee protagonisten symboliseert.

16 - Geboorte van Jezus
Lucas 2,1-21

In een bergachtig landschap ligt Maria in feite op een rotsachtige helling, overkapt door een houten constructie.
Ze heeft Jezus gebaard en legt hem nu, reeds gebakerd, in de kribbe.
Haar blik wordt beantwoord door die van het Kind.
Een bediende helpt haar, met daarvoor de os en de ezel.
Jozef zit dromerig en sluimerend voor de stal, typisch voor de iconografie, om zijn inactieve rol bij de voortplanting te benadrukken.
Oorspronkelijk was de mantel van Maria blauw.
Het dure lapis lazuli, ultramarijn, dat Giotto hiervoor gebruikte, werd pas na het drogen (secco) van het fresco aangebracht om de kleur beter uit te laten komen.
Helaas liet hierdoor die kleur in latere tijd ook los, hetgeen ook op de andere fresco's het geval is, waar Giotto het ultramarijn aanbracht.
We zien nu meer van het onderliggende rode gewaad van Maria.
Rechts is de aankondiging aan de herders, twee, afgebeeld van achteren dicht bij hun kudde, terwijl van bovenaf een engel hen instrueert over de wonderbaarlijke gebeurtenis.
De vier overige engelen vliegen over de stal en richten zich in gebedshouding tot het pasgeboren kind en tot God in de hemel.

17 - Aanbidding van de wijzen
Matteüs 2,1-12

De drie koningen komen Christus eer betuigen en geschenken aanbieden.
Giotto volgt het iconografische patroon van drie koningen.
De eerste koning, de bejaarde, zit al geknield en heeft zijn kroon op de grond gelegd, terwijl zijn geschenk waarschijnlijk het gouden reliekschrijn is dat de engel rechts vasthoudt.
Mogelijk is hier de engel bedoeld die de wijzen straks zal waarschuwen via een andere weg huiswaarts te keren.
De tweede koning, van middelbare leeftijd, draagt een hoorn gevuld met wierook, terwijl de jongere een beker waarvan het deksel wordt opgetild om de mirre te laten zien.
Achter de wijzen staan twee hoge kamelen, een exotisch detail nieuw in de iconografie, die worden vastgehouden door twee bedienden waarvan alleen degene op de voorgrond zichtbaar is.
Naast Maria met het kindje Jezus staat Jozef met gebogen hoofd.
Een merkwaardige figuur verschijnt achter Maria met een staande balk van de stal over het gezicht geschilderd dat desondanks zichtbaar blijft.
De koningen met hun drie geschenken worden geleid door de ster van Betlehem.
Giotto is de eerste die deze niet voorstelt als een ster maar als een komeet.
Mogelijk was hij hiervoor geïnspireerd door de verschijning van de komeet van Halley in 1301.

18 - Opdracht van Jezus in de tempel
Lucas 2,22-40

Jozef en Maria dragen hun zoon op in de tempel.
Jozef (met naast hem een niet te identificeren vrouw) houdt het brand- en zondeoffer - duif en tortel- in zijn handen.
Een engel zweeft boven Simeon en Hanna en houdt een gouden staaf vast met klaverblad erop, symbool van de Drie-eenheid.
Giotto heeft de huldewoorden van Hanna (of die van Simeon?) onleesbaar op een banderol geschilderd.
Opmerkelijk is dat Hanna geen aureool heeft gekregen van de schilder.
Zeer levensecht is de houding van het kind dat de armen van Simeon tracht te ontvluchten en naar zijn moeder reikt.
Deze grappige reactie doorbreekt even de ernst van het fresco.

19 - Vlucht naar Egypte
Matteüs 2,13-15

De Heilige Familie vlucht door de woestijn naar Egypte.
Een engel verschijnt aan de hemel en nodigt met een welsprekend wegwijzend gebaar uit om te vluchten en te ontsnappen aan de toekomstige kindermoord in Betlehem.
Vier personen vergezellen Jozef en Maria en het Kind die traditioneel zittend op een ezel door Giotto zijn afgebeeld.
Mogelijk verwijst Giotto hier naar het apocriefe geschrift Pseudo-Matteüs waar staat dat Jozef tijdens de vlucht werd vergezeld door drie jongens en Maria door een meisje.
Maria houdt haar zoon op schoot vast door middel van een sjaal die om haar nek is geknoopt en ze draagt het rode gewaad en een mantel die oorspronkelijk ultramarijnblauw was, waarvan nu nog slechts enkele sporen zijn overgebleven (zie de verklaring bij fresco 16).
Een van de vier personen is uitgerust met een fles aan zijn riem en leidt de ezel, terwijl hij in gesprek is met Jozef, die een mand of een soort kolf vasthoudt en een stok over zijn schouder draagt.
De andere drie personen die de stoet afsluiten zijn op natuurlijke wijze met elkaar in gesprek.
De scène wordt omsloten door een piramidevormige rotsachtige uitloper op de achtergrond, hier en daar bezaaid met jonge boompjes die de het 'desolate en dorre land Egypte' symboliseren waarover de apocriefe teksten spreken.

20 - Kindermoord te Betlehem
Matteüs 2,16-18

Vanuit zijn rijkelijke paleis geeft koning Herodes de opdracht om alle pasgeboren jongens te doden.
Totaal genadeloos pakt een van zijn soldaten een jongetje in de armen van zijn moeder bij zijn linkerbeentje om het dood te steken.
Een tweede soldaat pakt een ander kind bij zijn linkerarmpje en doet hetzelfde.
Een derde soldaat zien we rechts op de rug een kind wegrukken bij zijn moeder.
Het gruwelijke van het gebeuren spreekt verder uit de wanhoop van de moeders rechts - staande voor een gebouw dat lijkt op een baptisterium of apsis van een kerk - en de talloze kinderlijkjes van de Onnozele Kinderen.
Links staan drie mannen met hoofddeksels: de vaders van de kinderen?

21 - Christus tussen de leraren in de tempel
Lucas 2,41-52

Op dit fresco - nu in nogal povere staat op de noordwand - is zonder medeweten van zijn ouders de twaalfjarige Jezus in de tempel gaan discussiëren met leraren.
Hij zit centraal in een opvallend rood kleed, precies midden tussen tien gespreksgenoten die verschillend reageren.
Een van hen heeft zich omgedraaid en kijkt in de richting van Jozef en Maria die bezorgd hun zoon komen zoeken.
De leraren zijn afgebeeld met baarden (zoals de oude filosofen) en gehuld in mantels met capuchons.
Maria strekt haar armen uit en laat, met dit gebaar uit het dagelijks leven, haar bezorgdheid zien om haar kind.
Ook Jozef steekt een hand op, verbaasd door de situatie die hij aantreft.

22 - Doop van Christus
Matteüs 3,13-17; Marcus 1,9-11; Lucas 3,21-22; Johannes 1,29-34

Christus wordt gedoopt in de Jordaan.
In een hel licht boven hem verschijnt God de Vader met een boek in de hand.
De lijnen van de lichtstralen, van het landschap en van de rivier convergeren naar Christus.
Overeenkomstig de middeleeuwse traditie wordt zijn naaktheid verhuld door de onnatuurlijk weergegeven diepte van het water.
Engelen op de linkeroever houden zijn kledij klaar.
Op de rechteroever voltrekt Johannes de Doper het ritueel.
Achter hem staan twee leerlingen van Johannes de Doper die na de doop van Jezus hem zullen gaan volgen.
Volgens het evangelie van Johannes was de ene de apostel Andreas (Johannes 1,35-42) en de andere zou dan Johannes de evangelist zelf kunnen zijn.
Tegen deze laatste identificatie spreekt dat het vreemd is dat hij van Giotto geen aureool heeft gekregen.
De apostel Andreas (rode mantel en groen bovenkleed) zien we vanaf nu vaker opduiken in volgende scènes (zie fresco 23, 25 en 26).

23 - Bruiloft van Kana
Johannes 2,1-12

Op de bruiloft te Kana verricht Jezus zijn eerste wonder.
Wanneer zijn moeder hem erop heeft gewezen dat de wijn op is, zegent hij uiterst links gezeten, met de bruidegom aan zijn zijde, de zes kruiken met water die terstond in wijn veranderen.
De beste wijn zelfs volgens de drankmeester die, aan z'n lichaamsbouw te zien, wel eens vaker wijn heeft gedronken (grapje van Giotto?).
Het aureool van de andere persoon naast de bruidegom gekleed in rode mantel en groen bovenkleed doet vermoeden dat dit wederom Andreas is (zie fresco 22, 25 en 26).
De bruid zit in het midden van het tafereel naast Jezus' moeder.
Heel het gebeuren laat Giotto wederom afspelen in een zaal die als in een kijkdoos inkijk biedt doordat de zoldering slechts gedeeltelijk is afgebeeld.
Rode gestreepte gordijnen bedekken de muren, een fries loopt over de muur en daarboven bevindt zich de met een X geperforeerde houten zoldering als een soort balustrade ondersteund door schragen, waarop zich vazen en decoratieve elementen bevinden.
Giotto heeft veel zorg besteed aan de schildering van de objecten, van het gerafelde witte tafelkleed, de fijn gegroefde wijnvaten, tot de meubels en gerechten op tafel.
De dikke drankmeester en de jongen achter hem zijn zo goed gekarakteriseerd dat ze tot de hypothese hebben geleid dat dit portretten zijn van tijdgenoten van Giotto.

24 - Opwekking van Lazarus
Johannes 11,1-44

Vier dagen na zijn overlijden wekt Jezus Lazarus op uit de dood.
De scène geeft alle handelingen beknopt weer.
Lazarus' zusters Martha en Maria smeken op hun knieën om redding.
Rechts hebben de dienaren de dekplaat van het graf weggehaald en wordt het omzwachtelde lijk getoond in al z'n griezeligheid door twee personen met een aureool.
Wie heeft Giotto hier op het oog?
De apostel Andreas komt niet in aanmerking, want zijn baard is te kort en de kleuren van zijn kleding zijn anders (zie fresco 22, 23, 25 en 26).
Vermoedelijk is het de apostel Tomas die in dit opwekkingsverhaal in het evangelie van Johannes als enige apostel met name genoemd wordt.
De figuur rechts en de persoon daarachter hebben hun gelaat afgeschermd voor de lijklucht.
Alle energie gaat uit van Christus' zegenende gebaar.
Zijn volgelingen aanschouwen het gebeuren vol vertrouwen, terwijl de andere toeschouwers ontzet reageren wanneer ze merken dat Lazarus voorzichtig z'n ogen begint te openen.
Het lijk is zeer realistisch geschilderd, met lippen en oogleden half gesloten en heeft een onnatuurlijke dunheid.
Over de resterende stukjes ultramijn op Christus' mantel zie fresco 16.

25 - Intocht in Jeruzalem
(Matteüs 21,1-9; Marcus 11,1-10; Lucas 19,28-40 en Johannes 12,12-19)

Gezeten op een ezel rijdt Christus de poort van Jeruzalem rechts binnen.
Deze poort komt op fresco 33 terug, maar dan aan de linkerzijde waar Christus aan zijn kruisweg begint.
Mensen begroeten hem door hun kleren op zijn pad te leggen en met palmtakken te zwaaien.
Sommigen zijn nog bezig deze uit de bomen te plukken.
Het realisme in deze scène wordt levendig uitgedrukt in de man rechts die op het punt staat zijn bovenkleed af te doen en (weer zo'n grapje van Giotto?) in de jongeman daarvoor die nog met hoofd en handen gewikkeld is in zijn kleed alsof hij moeite heeft die uit te doen.
De ezel en het veulentje (waarvan alleen de kop is te zien) zijn geschilderd met aandacht voor de snuit van de ezel en het grijze en witte haar dat met dunne lijnen is geschilderd.
Oorspronkelijk was het hele bovenkleed van Christus blauw (zie de verklaring bij fresco 16).
De meest linker apostel achter Christus lijkt op Andreas (zie fresco 22, 23 en 26), de apostel naast hem zou dan Petrus zijn broer kunnen verbeelden.

26 - Tempelreiniging
(Matteüs 21,12-13; Marcus 11,15-17; Lucas 19,45-46; Johannes 2,13-17)

De omgegooide tafel op de voorgrond - gedeeltelijk in fresco en gedeeltelijk in secco uitgevoerd - wordt in perspectief weergegeven, net als de gevel van de tempel.
De portico met de ronde bogen getuigt van een klassieke smaak en de twee paarden erop in het midden doen denken aan de paarden op de façade van de basiliek van San Marco in Venetië.
Het woedende gebaar van Christus staat in contrast met het liefdevolle gebaar van het kind dat voor Petrus staat en dat een duif in zijn handen heeft.
Een andere apostel (Johannes?) bedekt zijn gezicht met zijn kleed.
Wil hij zijn toornige meester niet zien of is hij verdrietig vanwege hetgeen er in de tempel gebeurt?
Een tweede door Giotto afgebeeld kind lijkt bang geworden en schuilt onder zijn mantel.
Van de drie apostelen geheel links lijkt de middelste weer Andreas te zijn (zie fresco 22, 23 en 25).
Rechts fluisteren twee bebaarde hogepriesters heimelijk met elkaar.
Ze keren in de volgende scène terug wanneer zij onderhandelen met Judas.

27 - Verraad van Judas
(Matteüs 26,14-16; Marcus 14,10-11; Lucas 22,3-6; Johannes 13,2.29-30)

De voorstelling van Satan komt regelmatig voor in de middeleeuwen en in de volkstraditie, een iconografisch motief dat Giotto ook in het Laatste Oordeel in deze Scrovegni-kapel gebruikt.
Judas draagt de geldbuidel als de penningmeester van Christus' apostelen.
Daarin zitten misschien ook al de dertig zilverlingen die hij van de hogepriesters ontvangt om Jezus aan hen over te leveren.
Hij is gekleed in geel gewaad, wat identificatie in volgende fresco's vergemakkelijkt.
De kleur geel mag in dit verband gezien worden als symbool voor verraad, haat en bedrog.
Hoewel Judas bezeten is door de duivel, wordt hij toch nog afgebeeld met een aureool: sporen ervan zijn te zien in het gips dat door vocht is bedorven.
Bij de fluisterende hogepriesters die we kennen van het vorige fresco heeft Giotto nu een derde toegevoegd met donkere haren en baard.
2016 Paul Verheijen / Nijmegen