Matteüs | Marcus | Lucas | Johannes |
Jezus antwoordde hem: 'Ik verzeker je: deze nacht, nog voor de haan gekraaid heeft, zul je Mij driemaal verloochenen.'
[...] Petrus zat buiten, op de binnenplaats. Er kwam een dienstmeisje naar hem toe, dat zei: ‘Jij hoorde ook bij die Jezus uit Galilea!’ Maar hij ontkende dat met klem, zodat allen het konden horen: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ Toen hij wegliep naar het poortgebouw, zag een ander meisje hem. Ze zei tegen de omstanders: ‘Die man hoorde bij Jezus van Nazaret!’ En opnieuw ontkende hij en zwoer: ‘Echt, ik ken de man niet!’ Even later kwamen de omstanders naar Petrus toe, ze zeiden: ‘Jij bent wel degelijk een van hen, trouwens, je accent verraadt je.’ Daarop begon hij te vloeken en te zweren: ‘Ik ken die man niet!’ En meteen kraaide er een haan. Toen herinnerde Petrus zich wat Jezus gezegd had: ‘Nog voor de haan gekraaid heeft, zul jij Mij driemaal verloochenen.’ Hij ging naar buiten en huilde bitter. (Mt 26,34.69-75) |
Jezus antwoordde: 'Ik verzeker je: juist jij zult Me vannacht, nog voor de haan tweemaal gekraaid heeft, driemaal verloochenen.'
[...] Terwijl Petrus beneden op de binnenplaats was, kwam een van de dienstmeisjes van de hogepriester voorbij. Toen ze Petrus bij het vuur zag zitten, keek ze hem aan en zei: ‘Jij was ook bij die Jezus van Nazaret!’ Maar hij ontkende dat en zei: ‘Ik weet niet waar je het over hebt, ik begrijp echt niet wat je bedoelt.’ Hij ging naar buiten, naar het voorportaal, en er kraaide een haan. Toen het meisje hem daar weer zag, zei ze opnieuw, nu tegen de omstanders: ‘Hij is een van hen!’ Maar hij ontkende het weer. En algauw zeiden ook de omstanders tegen Petrus: ‘Je bent wel degelijk een van hen, jij komt immers ook uit Galilea.’ Maar hij begon te vloeken en zwoer: ‘Ik ken die man over wie jullie het hebben niet!’ En meteen kraaide de haan voor de tweede keer. En Petrus herinnerde zich dat Jezus tegen hem gezegd had: ‘Nog voor de haan tweemaal gekraaid heeft, zul jij Mij driemaal verloochenen.’ En toen hem dat te binnen schoot, begon hij te huilen. (Mc 14,30.66-72) |
Maar Jezus zei: 'Ik zeg je, Petrus, deze nacht zal de haan niet kraaien voordat je driemaal geloochend hebt dat je Mij kent.'
[...] Petrus volgde hen op een afstand. Ze staken een vuur aan midden op de binnenplaats en gingen eromheen zitten; Petrus voegde zich bij hen. Een dienstmeisje zag hem bij het vuur zitten, keek hem strak aan en zei: ‘Die man hoorde er ook bij!’ Maar hij ontkende het: ‘Mens, ik ken Hem niet eens!’ Even later merkte een ander hem op en zei: ‘Jij bent ook een van hen!’ Maar Petrus zei: ‘Welnee man, helemaal niet.’ En ongeveer een uur later zei nog iemand met grote stelligheid: ‘Zeker, die man was ook in zijn gezelschap, hij komt immers ook uit Galilea.’ Maar Petrus zei: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ En op datzelfde moment, terwijl hij nog sprak, kraaide er een haan. De Heer draaide zich om en keek Petrus aan, en toen herinnerde Petrus zich de woorden van de Heer: ‘Nog voor vannacht de haan gekraaid heeft zul je Mij driemaal verloochenen.’ Hij ging naar buiten en huilde bitter. (Lc 22,34.54b-62) |
Maar Jezus zei: 'Jij je leven voor Mij geven? Werkelijk, Ik verzeker je: nog voor de haan kraait zul je Mij driemaal verloochenen.
[...] Simon Petrus kwam met een andere leerling achter Jezus aan. Deze andere leerling kende de hogepriester en ging met Jezus het paleis van de hogepriester in, maar Petrus bleef buiten bij de poort staan. Daarop kwam de andere leerling, de kennis van de hogepriester, weer naar buiten; hij sprak met de portierster en nam Petrus mee naar binnen. Het meisje sprak Petrus aan: ‘Ben jij soms ook een leerling van die man?’ ‘Nee, ik niet,’ zei hij. De knechten en de gerechtsdienaars stonden zich te warmen bij een vuur dat ze hadden aangelegd omdat het koud was; ook Petrus ging zich erbij staan warmen. [...] Simon Petrus stond zich intussen nog steeds te warmen. ‘Ben jij soms ook een leerling van Hem?’ vroegen ze. ‘Nee,’ ontkende Petrus, ‘ik niet.’ Maar een van de knechten van de hogepriester, een familielid van de man van wie Petrus het oor had afgeslagen, zei: ‘Maar ik heb toch gezien dat je in die tuin bij Hem was?’ Weer ontkende Petrus, en meteen kraaide er een haan. (Joh 13,38 en 18,15-18.25-27) |
2016 Paul Verheijen / Nijmegen |