Paul Verheijen

LIMBUS

Onderwereld

De opvatting van de limbus, Latijn voor 'rand, zoom', vindt zijn oorsprong allereerst in eeuwenoude mythologische ideeën over de onderwereld, zoals die van de Grieks-Romeinse Hades. Het Eerste Testament gaf in aansluiting hierop de populaire voorstelling weer, die aan alle doden een plaats aanwijst in het dodenrijk, de Sjeool, en maakt daarbij weinig of geen onderscheid tussen goeden en slechten. Terwijl men ze zich oorspronkelijk als een soort schimmen voorstelde, ontstaat langzamerhand de opvatting dat het de zielen der overledenen zijn. Pas heel laat zegt men dat de zielen der rechtvaardigen ‘in Gods hand’ zijn (Wijsheid 3,1).

In het Tweede Testament vervolgens stelde men zich de limbus voor als een ‘kerker’ of een ‘gevangenis’, waar de zielen der rechtvaardigen de verlossing door Christus’ verrijzenis afwachtten, een soort ‘huis van bewaring’. Ook de archaïsche term ‘voorgeborchte’ wordt hiervoor gebruikt.
Ook Christus immers heeft, terwijl Hij zelf rechtvaardig was, geleden voor de zonden van onrechtvaardigen, voor eens en altijd, om u zo bij God te brengen. Naar het lichaam werd Hij gedood maar naar de geest tot leven gewekt. Hij is naar de geesten gegaan die gevangenzaten, om dit alles aan hen te verkondigen.
(1 Petrus 3,18-19)
In een andere tekst wordt een psalmvers toegepast op Christus als de vervulling, realisatie of voltrekking van het Eerste Testament.
Want U zult mij niet overleveren aan het dodenrijk en het lichaam van uw trouwe dienaar zal niet tot ontbinding overgaan. U hebt mij de weg naar het leven getoond, uw nabijheid zal mij vervullen met vreugde.
(Handelingen 2,27-28, citaat van Psalm 16,10).
In dit verband is ook deze uitspraak van Jezus interessant wanneer hij schriftgeleerden en farizeeën de les leert omdat zij een teken van hem willen zien:
Dit is een verdorven en trouweloze generatie. Ze verlangt een teken, maar zal geen ander teken krijgen dan dat van de profeet Jona. Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van een grote vis zat, zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het binnenste van de aarde verblijven.
(Matteüs 12,39-40)
Het Tweede Testament suggereert verder dat de tijd tussen dood en verrijzenis van Christus belangrijk was, omdat er onmiddellijk na de kruisdood heiligen uit hun graven waren opgestaan en dat Christus aan de geesten ‘in de kerker’ had gepreekt (Matteüs 27,51-53 en 1 Petrus 3,19). In het apocriefe Evangelie van Nikodemus dat vandaag de dag nauwelijks bekend is, maar vroeger erg populair was, werd het idee van het ‘rijk van de doden’ tenslotte het meest beeldrijk ingevuld. Het bevat een opvallende aanvulling over alles wat er was gebeurd gedurende de tijd tussen dood en verrijzenis van Christus. De elf hoofdstukken beschrijven de afdaling van Christus naar het rijk van de doden, alwaar hij allen - die leefden in de tijd vóór hem - tot leven wekt. Genoemd worden achtereenvolgens de dodenopwekkingen van Simeon en zijn twee zonen*, Abraham, Jesaja, Johannes de Doper, Adam, Set, David, Henoch, Elia en de ‘goede rover’ naast Christus aan het kruis.**
* Zij kregen in de traditie de namen Carinus en Leucius (Legenda Aurea 52,177)
** Hij wordt eerder Dismas genoemd (Evangelie van Nikodemus 9,5)

Ad inferos

Het rijk der doden, komt ook voor in 'de twaalf artikelen van het geloof'.
Deze geloofsbelijdenis wordt in het Latijn credo, 'ik geloof' genoemd en verwoordt de belangrijkste geloofspunten van bijna het gehele christendom.
Het vijfde artikel luidt in het Latijn:
descendit ad inferos, tertia die resurrexit a mortuis, 'die nedergedaald is ter helle, de derde dag verrezen uit de doden'.
‘Helle’ is van Germaanse afkomst en betekent oorspronkelijk ‘de onderwereld’, het dodenrijk.
De helle uit dit credo mag niet verward worden – hoewel etymologisch verwant – met de hel, de plaats waar de verdoemden eeuwig verblijf houden, of met het vagevuur, waar de zielen van gestorvenen verblijven in afwachting van het oordeel of ze naar de hemel of de hel gaan. Het woord is afgeleid van ‘helen’ in de zin van ‘verbergen, verhelen’, zodat helle oorspronkelijk ‘schuilplaats, bergplaats’ betekende.
In het credo is het de plaats waar de doden verzameld worden, zonder onderscheid.
Het Latijnse inferus, ‘laag gelegen, beneden, onderaards, onderwereld maakt duidelijk waarom dit vijfde geloofsartikel spreekt over een nederdaling ter helle.

De derde dag

In de Legenda Aurea behandelt Jacobus de Voragine op de voor hem karakteristieke schematische wijze in hoofdstuk 52 de verrijzenis van Christus. Hij weet te verklaren waarom Christus niet terstond na zijn kruisiging is verrezen, maar tot de derde dag heeft gewacht. Daarvoor voert hij vijf redenen aan:
Ten eerste om een betekenis aan te geven, namelijk dat het licht van zijn dood onze dubbele dood heeft genezen. Daarom heeft Hij één hele dag en twee nachten in het graf gelegen, opdat men de dag zou begrijpen als het licht van zijn dood en de twee nachten als onze dubbele dood. Deze reden geeft de Glossa bij Lucas 24: oportuit Christum pati, etc.*
Ten tweede om een bewijs te leveren. Want zoals 'door de mond van twee of drie getuigen ieder woord vaststaat', zo kan men in drie dagen ieder feit toetsen. Daarom wilde Hij, om zijn dood terdege te bewijzen en om te laten zien dat Hij het bewijs had geleverd, drie dagen in het graf liggen.
Ten derde om zijn macht te tonen. Want als Hij terstond was verrezen, zou men niet zien dat Hij evenzeer de macht had om zijn leven af te leggen als om te verrijzen. Deze reden wordt vermeld bij ı Korintiërs 15 over de tekst:
quoniam Christus mortuus est, etc.** 'Eerst wordt over zijn dood gesproken,' staat er, 'opdat zoals de echtheid van zijn dood wordt getoond, zo ook de echtheid van zijn verrijzenis getoond wordt.'
Ten vierde om een voorafbeelding te geven van wat hersteld moest worden. Deze reden geeft Petrus van Ravenna, wanneer hij zegt: 'Drie dagen heeft Hij in het graf willen zijn, Hij die ging herstellen wat in de hemel is, goedmaken wat op aarde is en vrijkopen wat in de onderwereld is.
Ten vijfde om de drievoudige staat van de rechtvaardigen te verzinnebeelden. Deze reden geeft Gregorius in zijn commentaar op Ezechiěl wanneer hij zegt: 'Op vrijdag leed Christus, op zaterdag rustte Hij in het graf, maar op zondag is Hij verrezen uit de dood. Want het aardse leven is voor ons nog vrijdag, omdat we gekweld worden door benauwdheden en smarten, maar op zaterdag rusten we als het ware in het graf, omdat we na de dood rust vinden voor onze ziel. Maar op zondag, de achtste dag vanaf het begin van de schepping, verrijzen we met ons lichaam uit de dood en verheugen we ons over de heerlijkheid van de ziel, die nu verenigd is met het vlees. Smart is dus ons deel op de zesde dag, rust op de zevende en heerlijkheid op de achtste.' Aldus Gregorius.

(Legenda Aurea 52,16-29)

* etc = et ita intrare in gloriam suam? (Vulgaatvertaling), 'Moest de messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?' (Lucas 24,26).
** etc = pro peccatis nostris secundum Scripturas: et quia sepultus est, et quia resurrexit tertia die secundum Scripturas (Vulgaat), 'dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, dat Hij is begraven, dat Hij op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat' (1 Korintiërs 15,3-4).

Verder schrijft De Voragine hoe Christus de vaders die in de limbus waren heeft uitgeleid. Zijn bronnen zijn hier Augustinus en het Evangelie van Nikodemus (zie boven).

Satan en Hades

In het Evangelie van Nikodemus is ook een gesprek te lezen tussen Satan en Hades, de Griekse god van de onderwereld. Na dit gesprek volgt er dit:
Terwijl Satan en Hades zo met elkaar spraken, klonk er een stem als het geluid van de donder: 'Heft op uw poorten, gij heersers en verhoogt u, o eeuwige deuren dat de Koning der Ere zal binnentreden.' Toen Hades dit hoorde zei hij tegen Satan: 'Ga naar buiten, als je kunt, en houd hem tegen.' Satan ging naar buiten. Daarop zei Hades tegen zijn demonen: 'Houdt de bronzen poorten en de ijzeren sluitbalken goed en stevig beveiligd, zet mijn grendels vast en gaat rechtop staan om alles te inspecteren. Want als hij hier binnenkomt zal er onheil over ons komen.

[...]

Weer klonk een stem: 'Verheft de poorten.' Toen Hades de stem voor de tweede keer hoorde, antwoordde hij alsof hij van niets wist: 'Wie is de Koning der Ere?' De engelen van de Heer zeiden: 'Een Heer sterk en machtig, een Heer machtig in de strijd.' En onmiddellijk na dit antwoord werden de koperen poorten in stukken gebroken en de ijzeren sluitbalken werden verbroken en alle doden die gebonden waren, werden van hun ketens bevrijd en wij met hen. En de Koning der Ere kwam binnen als een man. Alle duistere plaatsen in het Rijk van de doden werden verlicht.
(Evangelie van Nikodemus 5 (21),1 en 3)

Iconografie

In de iconografie wordt Christus voorgesteld terwijl hij staat voor of op de gebroken deuren van de onderaardse plaats waar de rechtvaardigen zijn komst afwachtten. De zondige duivel wordt door deuren en Christus verpletterd. Christus reikt de voorste persoon de hand, achter wie zich een schare vromen uit het Eerste Testament bevindt.
2016 Paul Verheijen / Nijmegen