Paul Verheijen

APOCRIEFE EVANGELIE VAN NIKODEMUS

Teksten

De Duitse lutherse theoloog en bijbelwetenschapper met de prachtige naam Lobegott Friedrich Constantin (von) Tischendorf (1815-1874) publiceerde in zijn Evangelia Apocrypha ook de tekst van het apocriefe Evangelie van Nikodemus. Hij stelde die tekst samen op grond van verschillende handschriften in het Grieks, Latijn, Koptisch, Syrisch en Armeens. Al die manuscripten gebruiken verschillende nummeringen van hoofdstukken en verzen. De meeste vertalingen maken gebruik van Tischendorfs tweede druk die twee jaar na zijn dood verscheen.
Tischendorf verdeelt het hele geschrift in twee delen: (1) het verhaal van de Passie en (2) de afdaling in de hel.
Samen kregen beide geschriften de naam Evangelie van Nikodemus. Dit apocriefe Evangelie is vandaag de dag nauwelijks bekend, maar was tussen de 14e en 16e eeuw erg populair.

(1) Acta Pilati

Het eerste deel van het boek, dat het verhaal van het lijden en de opstanding bevat, dateert niet eerder dan de vierde eeuw. Het doel ervan is in hoofdzaak om een onweerlegbaar getuigenis van de opstanding te geven. Er zijn pogingen gedaan om aan te tonen dat het van vroegere datum is - dat het bijvoorbeeld het geschrift is dat Justinus de Martelaar (1e helft 2e eeuw) bedoelde toen hij in zijn Apologie zijn heidense lezers verwees naar de Acta van Christus' proces die in de archieven van Rome worden bewaard. Hij ging ervan uit dat dergelijke verslagen wel moesten bestaan. Er bestonden al 'handelingen' van het proces die geschreven waren in het belang van de Romeinen en geïntroduceerd werden in scholen in het begin van de vierde eeuw. Sommigen denken dat het Evangelie van Nikodemus een apologie, tegenaanval, op deze 'valse' handelingen was.
Het is de vraag of de 'echte' Acta ooit hebben bestaan en zo ja, of ze in die tijd nog voorhanden waren. De Acta Pilati lijkt te voldoen aan het verlangen naar details. Het ziet er zeer officieel uit. Niet alleen zijn de Romeinen bij de opstelling ervan betrokken, maar ook de joodse leiders. Voor zover ze in het Tweede Testament terloops worden genoemd, worden ze hier uitvoerig aan het woord gelaten. De inhoud voldeed zo aan de nieuwsgierigheid van de christenen en hun belangstelling voor de rol die Pontius Pilatus bij dit alles heeft gespeeld.

(2) Descensus Christi ad inferos

Aan de Acta Pilati werd later een verhandeling toegevoegd over een Descensus, een nederdaling van Jezus naar het dodenrijk. Dit deel komt in geen enkele oosterse versie voor en de Griekse kopieën zijn zeldzaam. Vooral in het Latijn kwam het tot bloei en werd het de basis van versies in vrijwel elke Europese taal.
De centrale gedachte, de bevrijding van de rechtvaardige vaders uit het dodenrijk, is buitengewoon oud. Schrijvers uit de tweede eeuw zitten er vol mee. De verfraaiingen, bijvoorbeeld de dialogen van Satan met Hades, zitten vol drama. We vinden ze al in vierde-eeuwse preken die worden toegeschreven aan Eusebius van Emesa.
We weten niet wannneer de Afdaling voor het eerst werd toegevoegd aan de Handelingen van Pilatus, waarschijnlijk niet vóór de vijfde eeuw.

Het idee van het ‘rijk van de doden’ werd beeldrijk ingevuld. Het bevat een opvallende aanvulling over alles wat er was gebeurd gedurende de tijd tussen dood en verrijzenis van Christus. De elf hoofdstukken beschrijven de afdaling van Christus naar het rijk van de doden, alwaar hij allen - die leefden in de tijd vóór hem - tot leven wekt. Genoemd worden achtereenvolgens de dodenopwekkingen van Simeon en zijn twee zonen*, Abraham, Jesaja, Johannes de Doper, Adam, Set, David, Henoch, Elia en de ‘goede rover’ naast Christus aan het kruis.**
* In de versie van het Evangelie van Nikodemus dat Jacobus de Voragine blijkbaar heeft gelezen heten zij Carinus en Leucius (Legenda Aurea 52,177)
** Hij wordt in deel 1 Dismas genoemd (Acta Pilati 9,5)
2016 Paul Verheijen / Nijmegen