Paul Verheijen

FRANCESCO PESELLINO

Genadestoel

Goed gedocumenteerde pala

Deze grote pala, een altaarstuk zonder zijpanelen, is in veel opzichten buitengewoon. In de achttiende eeuw werd het in stukken gezaagd en begin twintigste eeuw weer in elkaar gezet. Het is het enige bewaard gebleven werk van Pesellino dat gedocumenteerde is. In 1455 kreeg hij de opdracht van een broederschap bedoeld voor het hoogaltaar van de kerk van de Heilige Drie-eenheid in Pistoia. Na 1783 werd het daar weggehaald toen de broederschap werd opgeheven. Het hoofdpaneel werd in vijf of zes stukken gezaagd en verspreid. De meeste werden geleidelijk verworven door de National Gallery in Londen, hoewel één paneel eigendom is van de Royal Collection en één fragment verloren is gegaan. De rechteronderzijde van het hoofdpaneel is een moderne reconstructie, evenals de lijst.

Door dit altaarstuk hebben we een fascinerend inzicht in hoe middeleeuwse kunst werd gemaakt en gewaardeerd. Uit de bewaard gebleven notulen van de bijeenkomsten van de broederschap weten we wanneer en waarom er een nieuw altaarstuk werd besteld, wat het moest laten zien en dat het tussen de 150 en 200 florijnen zou kosten - een enorm bedrag, misschien deels vanwege de kosten van het gebruik van modieuze Florentijnse kunstenaars in plaats van lokale. De broederschap keek zorgvuldig naar de plannen voor elk aspect van het werk en gaf opdracht tot voorbereidende tekeningen - waarvan sommige bewaard zijn gebleven - bij Pesellino en bij een zekere meester Lorenzo, die misschien het houtwerk ontwierp. De penningmeester van de broederschap, Pero ser Landi, maakte herhaaldelijk reizen naar Florence om het contract te ondertekenen en toezicht te houden op de voortgang.

In juli 1457 was Pesellino te ziek om verder te gaan; tegen het einde van de maand was hij overleden. Er was toen een strijd tussen de weduwe van Pesellino en zijn zakenpartner over het betaalde en nog verschuldigde geld op het gedeeltelijk geverfde paneel. Dit werd in september 1458 opgelost toen het paneel naar Pistoia werd gebracht en de opdracht om het af te werken aan Filippo Lippi en zijn atelier werd gegeven. Het geheel werd uiteindelijk in juni 1465 op zijn plaats gehesen.

Het moet er radicaal nieuw hebben uitgezien voor de priesters die in het koorgestoelte zaten. Traditioneel waren altaarstukken drieluiken of zelfs veelluiken, maar in de vijftiende eeuw veranderden ze in deze nieuwe vorm. Het hele idee om stevige, gewichtige figuren in een panoramisch landschap te tonen was nieuw en zou een grote invloed hebben op latere schilders.

We zien de Drie-eenheid als Genadestoel in het midden, met engelen rechts en links.
Van de heiligen aan weerszijde daarvan is in de predella van elk van de vier een voor die heilige karakteristieke scène uitgebeeld.
Van links naar rechts zijn dat:

Mammas van Caesarea

Uit de documentatie van deze pala weten we dat Mamas van Caesarea is afgebeeld omdat hij de favoriete heilige was van Pero ser Landi, de penningmeester van de broederschap. Mammas heeft in het Roomse Martelaarsboek een plaats gekregen op de liturgische kalender op 17 augustus.
Te Caesarea in Capadocië de geboorte van de heilige martelaar Mammas. Hij was de zoon van de heilige martelaren Thedotus en Rufina en leidde van zijn kindsheid af tot aan zijn ouerdom en langdurig martelaarschap, dat hij uiteindelijk tijdens de regering van Aurelianus onder de landvoogd Alexander gelukkig volbracht. De heilige vaders Basilius en Gregorius van Nazianze hebben hem zeer hoog geprezen.
Legendes vertellen nog dat Mammas een herder was en dat zijn ouders overtuigde christenen waren. Dat was de reden waarom ze in de gevangenis waren geworpen. Theodotus viel het eerste ten offer aan de beul. Rufina volgde pas nadat zij Mammas had gebaard. De baby werd gewoon aan zijn lot overgelaten tussen de lijken van zijn beide ouders. Toen werd er een engel van Godswege gezonden naar een weduwe, Ammia geheten. Hij droeg haar op voor het kind te gaan zorgen. Daarop vroeg zij toestemming aan de overheden om de doden te mogen begraven en de zorg voor het achtergebleven kind op zich te nemen. Ze nam het bij zich in huis, maar Mammas zei geen woord tot op zijn vijfde jaar. Toen kwam het eerste woord eruit: 'Mamma'. Sindsdien werd hij zo genoemd. Op school bleek hij een briljante leerling. Bovendien verborg hij zijn christelijke geloofsovertuiging niet, integendeel, hij kwam er telkens duidelijk voor uit, waarbij hij de stomme afgoden van zijn heidense medeleerlingen belachelijk maakte.

In 275 brak er ten tijde van keizer Aurelianus een christenvervolging uit. Men ontzag zelfs de christenkinderen niet. Mamas was pas vijftien toen hij werd opgepakt en voor de keizer geleid. Deze ried hem aan desnoods alleen maar met de lippen, desnoods zonder het hart Christus te verloochenen. Waarop Mammas antwoordde: 'Ik zal Christus nooit verloochenen, niet met mijn lippen en evenmin met mijn hart!' Daarop beval de keizer dat hij allerhande martelingen moest ondergaan: hij moest worden geslagen met een stok, geschroeid met toortsen, en tenslotte in zee geworpen. Maar een engel kwam hem redden en voerde hem mee naar een berg bij Cesarea. Daar leidde hij het leven van een kluizenaar en zelfs de wilde beesten werden tam bij het zien van zijn heilige levenswijze. Maar tenslotte werd hij daar toch gevonden. Nu begonnen de folteringen opnieuw: hij overleefde het vuur en de wilde leeuwen, maar tenslotte werd hij door een heidense priester doorstoken met een drietand. Vele zieken werden genezen door zijn relieken aan te raken.
In de predella zien we Mammas die in een kerker is geworpen met vier leeuwen die hem echter met rust laten.

De kathedraal van Langres bezit sinds de 11e-eeuw een arm van Mammas en bemachtigde twee eeuwen later ook zijn hoofd.

Jakobus Maior

De predella toont op het tweede paneel de onthoofding van Jakobus.
Ga naar de pagina over Jakobus Maior voor meer informatie.

Zeno van Verona

De naam Zeno is een verkorting van Zenodorus, 'geschenk van Zeus', of van Zenobius, 'leven geschonken door Zeus'. Op de heiligenkalender staan ruim twaalf mannen met die naam. Op deze pala en predella is Zeno van Verona afgebeeld.
Hij was een bisschop in Noord-Italië uit de tweede helft van de 4e eeuw. Er is weinig over hem bekend en slechts een verzameling van 93 korte en lange preken is, in een handschrift uit de 8e eeuw (Reims), van hem bewaard gebleven, waaronder ook een preek over de Drie-eenheid. Vermoedelijk was hij een Noord-Afrikaan. Verder neemt men aan dat hij van 362 tot ongeveer 372 bisschop van Verona was. Hij heeft het in Noord-Italië zeer verbreide arianisme bestreden en moet een uitstekend zielzorger zijn geweest.
De Veronese priester Coronatus schreef zijn Vita, die echter geen historische waarde bezit. Van Zeno wordt in deze tekst verteld dat een kar met ossen bij de rivier met geen geweld in gang kon gebracht worden. De voerman bleek van de duivel bezeten. Pas na een exorcisme door Zeno kon de rit voortgezet worden.
Om voor zijn voeding niemand tot last te zijn, ving hij persoonlijk vissen in de rivier de Adige.
Toen keizer Gallienus hem eens liet ontbieden om zijn zieke dochter te genezen, troffen diens keizerlijke boden hem hengelend aan. Zeno ging mee en dreef de duivel uit de gekwelde dochter van de keizer, die hem daarop zijn kroon als dank aanbood. Zeno stampte deze in stukken en verdeelde alles onder de armen.

In een kamertje bij de ingang van de San Zeno in Verona staat de Coppa di San Zenone, een vaas van porfier, uit een enkele steen, met een uitwendige diameter van 4 meter en een binnendiameter van 2,5 meter en een voetstuk dat is gevormd uit een ander blok van hetzelfde materiaal. Het is zeer oud en stond oorspronkelijk aan de buitenkant van de kerk. De legende vertelt dat deze coppa door Zeno bij de doop werd gebruikt en op wonderbaarlijke wijze in één nacht uit Palestina was overgebracht naar Verona.

Vrijwel altijd wordt Zeno afgebeeld als bisschop, zoals hier door Pesellino met mijter en staf en op de predella zien we het exorcisme waarbij de duivel de dochter verlaat en de keizer prominent een kroon draagt.

Zeno's cultus verspreidde zich over Noord-Italië, waar hij werd uitgeroepen tot patroon van Verona en Pistoia. Rond 800 kwam zijn verering ook boven de Alpen op gang en werden zijn relieken naar Fulda en Ulm gebracht. Men vereerde Zeno vanouds als beschermer tegen het water. Een legende vertelt dat bij een overstroming van de Adige in Verona het water niet in zijn grafkelder was doorgedrongen.
Ook Zeno's liturgische feestdag wordt op 12 april in het Roomse Martelaarsboek - zinspelend op de kroon van keizer Gallienus? - herdacht.
Te Verona de marteldood van de heilige bisschop Zeno, die de kerk van die stad in de stormen van de vervolging met wonderbare standvastigheid bestuurde en ten tijde van keizer Gallienus als martelaar gekroond is.
Op 8 december herdenkt het verder Zeno's wijding tot bisschop.
Een missaal van Verona rept overigens niet over zijn marteldood, maar betitelt Zeno als belijder.

Hiëronymus

De predella toont op het vierde paneel hoe Hiëronymus de gewonde poot van de leeuw verzorgt.
Ga naar de pagina over Hiëronymus voor meer informatie.
Francesco Pesellino (1422?-1457) en Fra Filippo Lippi (±1406-1469) (& atelier)
Pala Santa Trinità (Genadestoel) (1455-60)
Tempera op panelen, ±27 x ±40 cm (elk predellapaneel)
Londen - National Gallery
2016 Paul Verheijen / Nijmegen