Paul Verheijen

RAFAËL

Caecilia

Gratie en vakmanschap

Dit altaarstuk van Rafaël, voltooid in zijn latere jaren, toont Caecilia luisterend naar een engelenkoor in het gezelschap van Paulus met het zwaard, Johannes de Evangelist met de adelaar aan zijn voeten, Augustinus met de bisschopsstaf en Maria Magdalena met de zalfpot.
Het schilderij werd in 1798 geroofd en naar Parijs gebracht. Terwijl het daar was, werd het op canvas overgebracht. In 1815 werd het teruggebracht naar Bologna, waar het na schoonmaak in de Pinacoteca Nazionale werd opgehangen. De staat van het schilderij is slecht, omdat het door het overschilderen in de loop der jaren is beschadigd.

Giorgio Vasari schrijft in zijn Vite over dit schilderij:
Nadat vervolgens Lorenzo Pucci, kardinaal van Santi Quattro, tot grootpenitencier was benoemd, werd Rafaël door hem begunstigd met de opdracht voor een altaarstuk voor de San Giovanni in Monte te Bologna, dat tegenwoordig een plaats heeft in de kapel waar zich het lichaam van de zalige Helena dall'Olio bevindt, en met dit altaarstuk liet Rafaël zien hoezeer gratie en vakmanschap samengingen in het uiterst verfijnde werk van zijn handen. Er is een Sint-Caecilia die in verrukking staat te luisteren naar het gezang van een hemels engelenkoor, daarbij geheel opgaand in de harmonie ervan, en op haar gelaat ziet men de verzonkenheid kenmerkend voor hen die in extase zijn; voorts liggen er, verspreid over de grond, muziekinstrumenten die niet zozeer geschilderd lijken als wel werkelijk bestaand, zoals ook haar sluiers en gewaden van gouden en zijden stoffen, met daaronder een prachtig boetekleed. En bij een Paulus, de rechterarm rustend op zijn ontblote zwaard en het hoofd steunend op zijn hand, ziet men een uitdrukking van scherpzinnige kennis en evenzeer van trots die in ernst is verkeerd; hij gaat gehuld in een eenvoudig rood kleed bij wijze van mantel, met daaronder een groene tunica naar apostolische trant, en hij is barrevoets. En verder is er een Maria Magdalena met een kan van zeer fijn aardewerk in de hand, lichtvoetig daar staand en het hoofd omgewend, met een uitdrukking van grote vreugde om haar bekering: ik geloof niet dat men binnen dit genre iets beters zou kunnen maken; en zo zijn ook de hoofden van Sint-Augustinus en Johannes de Evangelist prachtig.

Helena Duglioli

Gezien de buitengewone populariteit van Rafaël in deze tijd van zijn carrière, is het inderdaad waarschijnlijk dat alleen een kerkelijke autoriteit als kardinaal Pucci enige hoop had kunnen koesteren hem in dienst te nemen. De beschermheilige van de kapel zelf was echter Helena Duglioli (dall'Olio) (1472-1520), een aristocratische Bolognese vrouw die al tijdens haar leven als heilige werd vereerd vanwege hemelse visioenen die zij had. In 1828 zou ze 'slechts' zalig worden verklaard (feestdag 23 september). Ze was een goede vriendin van een neef van kardinaal Pucci. De meeste kunsthistorici menen dat deze beide heren Pucci als haar agenten en adviseurs voor Rafaël hebben gediend en dat het schilderij waarschijnlijk rond 1516 voor haar werd gemaakt, toen de bouw van de kapel werd voltooid.
Duglioli had een bijzondere toewijding aan de cultus van Caecilia en had een stuk bot als relikwie gekregen van de pauselijke legaat in Bologna, kardinaal Francesco Alidosi. Ze deed er alles aan een ​​kuis leven te leiden in navolging van Caecilia en overtuigde haar man ervan hun huwelijk niet te consumeren.

Iconografie

De iconografie van het altaarstuk is ongebruikelijk omdat het niet een figuur of figuren afbeeldt die moeten worden aanbeden, maar de daad van aanbidding zelf uitbeeldt. Thematisch is het nauw verbonden met het leven van Helena Duglioli.
  • Extase
    Caecilia laat in haar extase de pijpen van het handorgel - symbool van aardse vreugde - dat ze nog vasthoudt, op de grond glijden. In plaats daarvan komt hemelse vreugde: Caecilia richt haar blik op een koortje van zes engelen die een lied uit een muziekboek zingen. Elk van de vier heiligen rond haar werd geassocieerd met visioenen. Het hemelkoor dat zich boven de hoofden van de heiligen opent, is nauw verbonden met de visioenen van Caecilia zelf. De viool die op de grond ligt heeft geen snaren en lijkt ook te verwijzen naar het opgeven van aardse genoegens. In dit schilderij personifieert Caecilia hemelse muziek als een route naar vereniging met God.
  • Kuisheid
    'Laat, Heer, mijn hart en mijn lichaam onbevlekt blijven, opdat ik niet beschaamd word', zingt Caecilia op de dag dat haar huwelijk werd vastgesteld. Het eenvoudige koord om het middel van Caecilia is een traditioneel Renaissance-symbool voor kuisheid. Johannes de Evangelist was de patroonheilige van de maagdelijkheid en Paulus prees het celibaat in zijn eerste brief aan de Korintiërs. Augustinus en Maria Magdalena staan erom bekend dat zij hun vroegere onkuise leven vaarwel hadden gezegd. Deze vier heiligen zijn niet betrokken bij Caecilia's mystieke ervaring, maar geven met hun spel van blikken evenzeer uitdrukking aan de idee van hemelse liefde in tegenstelling tot aardse liefde. Paulus mediteert terwijl hij de muziekinstrumenten op de grond observeert, Johannes en Augustinus zijn geconcentreerd in een intense dialoog met blikken, Maria Magdalena wendt zich tot de toeschouwer en nodigt hem uit om getuige te zijn van het mysterie en toont de pot met olie waarmee zij, bewogen vanuit liefde, de voeten van Christus zalfde.
Raffaello Sanzio (1483-1520)
Estasi di Santa Cecilia (1514-16)
Olieverf op paneel overgebracht op doek, 220 x 136 cm
Bologna - Pinacoteca Nazionale
2016 Paul Verheijen / Nijmegen