Paul Verheijen

CAECILIA

Romantische heilige - Legenda Aurea - Relieken & patronaat - Attributen

Romantische heilige

In het Roomse Martelaarsboek staat Caecilia twee keer genoemd.
Op 16 september:
Te Rome de geboorte van de heilige Caecilia, maagd en martelares, die haar echtgenoot Valerianus en diens broer Tiburtius tot geloof in Christus bracht, en tot het martelaarschap aanspoorde. Toen deze gemarteld waren, liet Almachius, stadsprefect, haar aanhouden en haar, nadat zij de foltering met vuur doorstaan had, in een roemvol martelaarschap met het zwaard ombrengen ten tijde van Marcus Aurelius Severus Alexander, keizer. Haar feest viert men echter de 22ste november.
En vervolgens dus op 22 november:
De heilige Caecilia, maagd en martelares, die overging naar haar hemelse Bruidegom, getooid met het purper van haar eigen bloed, op de 16de september.
Rond deze schaarse al dan niet historische feiten werd in de achtste eeuw een religieus breviergebed geschreven dat zeer geliefd werd en door Jacobus de Voragine in zijn Legenda Aurea (zie onder) nog verder werd uitgesponnen.
Die legende druipt van de romantiek en leest als een lofzang op ascetische maagdelijkheid (zelfs binnen het huwelijk), op bekeringsdrift en op bovenmenselijk uithoudingsvermogen. Zoals zo vaak gaat fictie dan feit verdringen.

Legenda Aurea

Jacobus de Voragine schrijft in hoofdstuk 165 van zijn Legenda Aurea over Caecilia dat zij een vrouw was uit een adelijk geslacht. Op de dag dat ze was uitgehuwelijkt aan de jongeman Valerianus droeg ze op haar blote lichaam een haren kleed en daaroverheen goudbrokaten gewaden.
Et cantantibus organis* illa in corde soli domino decantabat dicens: fiat, domine, cor meum et corpus meum immaculatem, ut non confundar.
'En terwijl de instrumenten* klonken, zong zij in haar hart alleen voor de Heer zeggend: laat, Heer, mijn hart en mijn lichaam onbevlekt blijven, opdat ik niet beschaamd word.'
(Legenda Aurea 165,10-11)
Maar Caecilia is niet met die bruiloftsmuziek bezig, omdat ze 'zingt in haar hart' en geheel en al in beslag werd genomen door het aanbieden van haar maagdelijkheid aan Christus. In de huwelijksnacht vertelde ze Valerianus dat een engel deze maagdelijkheid voortdurend beschermt. Valerianus wilde die engel wel eens zien. Caecilia zei dat dit alleen kon als hij zich ook christelijk liet dopen door bisschop Urbanus** die zich schuilhield tussen de graven van de martelaren. Valerianus voldeed aan die eis en ging vervolgens naar Caecilia die in haar kamer met de engel zat te praten. De engel overhandigde het bruidspaar twee kransen, een van rozen en een van lelies, afkomstig uit het paradijs, waarvan de geur nooit zou verdwijnen. Valerianus was zo onder de indruk van dit alles dat hij zijn enige broer Tiburtius ook tot het christendom bekeerde. Beide broers wijdden zich vervolgens aan het geven van aalmoezen en zij begroeven de lichamen van de heiligen die de stadsprefect Almachius ter dood had laten brengen. Deze liet hen daarom gevangen zetten onder de bewaking van Maximus. Nadat de beide broers op hun beurt deze Maximus, zijn hele huishouden en alle beulen hadden bekeerd, liet Almachius hen onthoofden. Toen Almachius hoorde dat ook Maximus christen was geworden, liet hij hem zolang met loodzwepen slaan tot hij bezweek. Caecilia begroef zijn lichaam naast dat van Valerianus en Tiburtius. Ze werd daarom opgepakt en gedwongen aan de afgoden te offeren, hetgeen zij weigerde. Woedend liet Almachius haar dag en nacht in haar huis in een kokend bad branden, maar Caecilia ervoer het als een koel bad en zweette zelfs geen druppel. Daarom beviel Almachius haar in het bad te onthoofden. Een beul sloeg Caecilia drie keer met volle kracht in de hals, maar kreeg het hoofd niet van de romp gescheiden. Volgens de wet mocht er geen vierde keer geslagen worden en zo bleef Caecilia halfdood achter. In de drie dagen die zij daarna nog leefde, schonk ze al haar bezittingen aan de armen en sprak ze de wens uit van haar huis een kerk te maken.
(Legenda Aurea, samenvatting hoofdstuk 165,9-183)
* Het Latijnse woord organum , 'orgaan' in de betekenis van werktuig of instrument, wordt hier specifiek gebruikt voor muziekinstrument, maar later werd het meervoud organa ook opgevat als orgel, wat leidde tot Caecilia's meest bekende attribuut.
** Urbanus was paus van 222/3-230; feestdag 25 mei, hoofdstuk 72 van de Legenda is apart aan hem gewijd.

Relieken en patronaat

De relieken van Caecilia worden na haar dood zo uitbundig verspreid dat hieruit makkelijk meer dan één Caecilia kan worden samengesteld. Het bekendst zijn de relieken die verblijven in de Santa Cecilia in Rome, gebouwd op de fundamenten van haar paleis.

Tamelijk dubieuze en elkaar tegensprekende bronnen meldden dat Paschalis I (paus van 817-24; feestdag 11 februari) daar bij een restauratie het lijk vond van een jonge vrouw, nog volkomen intact, liggend op haar rechterzij, gehuld in een lang gewaad met goudbrokaat. De hals vertoonde een diepe wond, de kleding bloedsporen. Ze stak drie vingers van haar rechterhand en één vinger van haar linkerhand uit, waarmee zij zou verwijzen naar haar geloof in de goddelijke Drie-eenheid. Het sprak voor zich dat deze vrouw Caecilia moest zijn.
Dezelfde wonderbaarlijke vondst wordt verhaald in Historia passionis beatae Ceciliae door de oudheidkundige Antonio Bosio (1576-1629). Deze vondst gebeurde echter bij hem in 1599. De verering van Cecilia had sinds de vondst van haar nog intacte lichaam een hoge vlucht genomen en het boek van Bosio versterkte de populariteit van haar cultus nog eens.

Beeldhouwer Stefano Maderno (1575-1636) kreeg in 1600 naar aanleiding van deze laatstgenoemde vondst de opdracht haar in deze kerk precies in deze houding in marmer te vereeuwigen.

Caecilia werd patroon van de (kerk)muziek, muzikanten en koren. Dat is zij geworden door het bovenvermelde citaat uit de Legenda Aurea.
Op haar kerkelijke feestdag (22 november) werden in de loop der eeuwen vele cantates en missen gecomponeerd.

Bijbels gezien zou de patroon van de muziek ene Jubal kunnen zijn. Deze Jubal (ook wel gespeld als Yuval, Yubal of Tubal) wordt slechts een keer genoemd en wel in de geslachtslijst van de 'foute' Kaïn, de moordenaar van zijn broer Abel:
Kaïn had gemeenschap met zijn vrouw, en zij werd zwanger en bracht Chanoch ter wereld. Kaïn was toen een stad aan het bouwen en hij noemde die Chanoch, naar zijn zoon. Chanoch kreeg een zoon, Irad. Irad was de vader van Mechujaël, Mechujaël was de vader van Metusaël en Metusaël was de vader van Lamech. Lamech nam twee vrouwen; de ene heette Ada, de andere Silla. Ada bracht Jabal ter wereld; hij werd de stamvader van hen die in tenten leven en vee houden. Zijn broer heette Jubal; hij werd de stamvader van allen die op de lier of de fluit spelen.
(Genesis 4,17-21)
Volgens deze tekst lijkt het spelen van een instrument genetisch bepaald te zijn, maar eerder valt te denken aan een woordspeling op de naam Jubal. In het Hebreeuws betekent jobel hoorn (als muziekinstrument). Het gaat in de stamboom overigens over twee instrumenten, in het Hebreeuws een kinnor, een tokkelinstrument met snaren, en een ugab, een blaasinstrument van en rietstengel of een pijp. Vertalingen naar concrete instrumenten zijn onzeker. De NBV21 in het citaat hierboven houdt het op een lier en een fluit. Andere vertalingen kiezen voor harp, citer, orgel, of (dichter bij het Hebreeuws) in het algemeen voor snaarinstrumenten en pijpen.

Attributen

  • voorname kledij
  • palmtak
  • zwaard
  • boek
  • kroon van rozen en lelies
  • met een muziekinstrument, meestal een orgel
  • valk
  • engelen
  • verloofde
  • stoomketel
  • met drie, resp. één uitgestrekte vinger
  • wond in nek of hals

2016 Paul Verheijen / Nijmegen