Paul Verheijen

ZONDEVAL

Pratende slang

Van alle in het wild levende dieren die de HEER God gemaakt had, was de slang het sluwst. Dit dier vroeg aan de vrouw: ‘Heeft God werkelijk gezegd dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten?’ ‘We mogen de vruchten van alle bomen eten,’ antwoordde de vrouw, ‘behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat toch, dan zullen we sterven.’ ‘Jullie zullen helemaal niet sterven,’ zei de slang. ‘Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, en dat jullie dan als God zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’ Toen de mens en zijn vrouw de HEER God in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor Hem tussen de bomen. Maar de HEER God riep de mens: ‘Waar ben je?’ Hij antwoordde: ‘Ik hoorde U in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben; daarom verborg ik me.’ ‘Wie heeft je verteld dat je naakt bent? Heb je soms gegeten van de boom waarvan Ik je verboden had te eten?’ De mens antwoordde: ‘De vrouw die U mij hebt gegeven om mij terzijde te staan, gaf mij vruchten van de boom en toen heb ik ervan gegeten.’ ‘Waarom heb je dat gedaan?’ vroeg de HEER God aan de vrouw. En zij antwoordde: ‘De slang heeft me misleid en toen heb ik ervan gegeten.’
De HEER God zei tegen de slang: ‘Vervloekt ben jij dat je dit hebt gedaan, het vee zal je voortaan mijden, wilde dieren wenden zich af; op je buik zul je kruipen en stof zul je eten, je hele leven lang. Vijandschap sticht Ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw nageslacht en het hare; dat verbrijzelt jou de kop, jij bijt het in de hiel.’
Tegen de vrouw zei Hij: ‘Je zwangerschap maak Ik tot een zware last, zwoegen zul je als je baart. Je zult je man begeren, en hij zal over je heersen.’
Tegen de mens zei Hij: ‘Je hebt geluisterd naar je vrouw, gegeten van de boom die Ik je had verboden. Vervloekt is de akker om wat jij hebt gedaan, zwoegen zul je om ervan te eten, je hele leven lang. Dorens en distels zullen er groeien, toch moet je van zijn gewassen leven. Zweten zul je voor je brood, totdat je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen: stof ben je, tot stof keer je terug.’
De mens noemde zijn vrouw Eva; zij is de moeder van alle levenden geworden. De HEER God maakte voor de mens en zijn vrouw kleren van dierenvellen en trok hun die aan.
Toen zei de HEER God: ‘Nu is de mens aan Ons gelijk geworden, nu heeft hij kennis van goed en kwaad. Nu wil Ik voorkomen dat hij ook vruchten van de levensboom plukt, want als hij die zou eten, zou hij eeuwig leven.’ Daarom stuurde Hij de mens weg uit de tuin van Eden om de aarde waaruit hij was genomen te gaan bewerken. En nadat Hij hem had weggejaagd, plaatste Hij ten oosten van de tuin van Eden de cherubs en het heen en weer flitsende, vlammende zwaard. Zij moesten de weg naar de levensboom bewaken.

(Genesis 3)

Vragen

De zondeval is onderdeel van het tweede scheppingsverhaal in de bijbel (Genesis 2:4 - 3:24). In deze scheppings-etiologie lezen we bijvoorbeeld waarom man en vrouw zich seksueel tot elkaar aangetrokken voelen, hoe de zonde in de wereld kwam, waarom er dieren zonder poten zijn, waarom een vrouw pijn lijdt bij een bevalling en waarom een man hard moet werken.
De tekst van Genesis 3 zit vol Hebreeuwse woordspelingen die in Nederlandse vertaling niet zijn weer te geven. nachasj (slang) is verwant aan nachàsj (voorspellen), iesj (man) - isjah (vrouw), aroom/ejroom (naakt) - aroem (wijsheid).

Het verhaal mag dan mythische antwoorden geven op allerlei vragen, het roept ook andere vragen op. Waarom staat er bijvoorbeeld een boom in de tuin als je er niet van mag eten? In het tweede scheppingsverhaal is er sprake van een me-ets hachajiem, een levensboom, en een oemme-ets hada-at tov wara', een boom van de kennis van goed en kwaad. Is hier sprake van twee bomen of gaat het om één boom midden in de tuin die met twee namen wordt aangeduid?
Wat is de precieze sanctie van het verbod? De Hebreeuwse werkwoordstam mwt betekent ten aanzien van een persoon 'sterven', maar ten opzichte van een collectief 'in ellende zijn'. En is deze sanctie onmiddellijk na overtreding van het verbod of op termijn?
Sinds wanneer kunnen slangen iets vragen? In de bijbel staat nog een verhaal met een pratend dier: de ezelin van Bileam. Hoe weet de slang beter dan God dat Adam en Eva niet (onmiddellijk) zullen sterven? Verderop blijkt dat Adam 930 jaar is geworden (Genesis 5:3-5). Dat komt toch aardig in de buurt van onsterfelijkheid.
Waarom wordt nadrukkelijk gezegd dat Adam bij haar was, hoewel Adam altijd al aanwezig was.
Dat de vrucht in de traditie geworden is tot appel (adams-appel) kan zijn geschied onder invloed van ofwel de Griekse sage van de Hesperiden ofwel de Vulgaatvertaling waar malum zowel 'kwaad' als 'appel' kan betekenen. Hoe is de mens aan God gelijk geworden, door de kennis van goed en kwaad?
Waarom zijn er aparte sancties voor respectievelijk slang, vrouw en man? En waarom wordt het sterven als sanctie niet genoemd? Waarom is een (onschuldige?) akker vervloekt?
Na de uitgesproken straffen eindigt de episode met de mededeling dat de mens zijn vrouw Eva noemde, een in de context enigszins losstaande mededeling. In het Hebreeuws heet zij chawwah, een term die eveneens tot veel studies heeft geleid. Omdat zij de moeder van alle levenden zou zijn volgens de tekst, lijkt de betekenis ‘levengeefster’ voor de hand te liggen.



Antropomorfe God

Toen de mens en zijn vrouw JHWH, God, in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor Hem tussen de bomen. De vraag van God ‘waar ben je?’ vat de mens niet op als de fysieke plek waar hij verblijft, maar in welke psychische toestand hij zich nu bevindt na de zondeval: hij antwoordt niet dat hij zich tussen de bomen bevindt, maar dat hij bang is. In de koelte van de avondwind krijgt de mens koude rillingen. Hij heeft immers een verbod overtreden. Zijn bangheid koppelt hij aan zijn naaktheid. God zelf brengt die naaktheid in verband met het eten van de verboden boom. De reacties van de mens en de vrouw getuigen van een prachtige psychologische schuldafschuiving op God zelf (de vrouw die U mij hebt gegeven), maar zijn niet voldoende voor de door God uitgesproken vonnissen.

Verbrijzelde slangenkop

Het vonnis voor de slang betekent onder andere: Vijandschap sticht Ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw nageslacht en het hare; dat verbrijzelt jou de kop, jij bijt het in de hiel.
Dit citaat werd vanaf de tweede eeuw door kerkvaders tot proto-evangelie verklaard: de eerste tekst in de bijbel die voorspelt dat Jezus zonde, dood en hel zal overwinnen. Anderen gaven later ook nog een mariologische verklaring: het is Maria, de tweede Eva, geweest die de kop van de slang heeft verbrijzeld. Dat leverde in de reformatie stevige kritiek op van de hervormers. Alleen Jezus zelf heeft in het goddelijke verlossingsplan - nodig na de zondeval - de slang, de zonde dus overwonnen. In een bul - handelend over het bidden van de rozenkrans - veegt Pius V die kritiek van tafel door over Maria te zeggen:
Want zij heeft door haar nageslacht de kop van de verwrongen slang verpletterd, en alleen alle ketterijen vernietigd, en door de gezegende vrucht van haar baarmoeder een wereld gered die veroordeeld was door de val van onze eerste ouder. Uit haar, zonder menselijke hand, werd die steen gehouwen, die, geraakt door hout, het overvloedig stromende water van genaden uitstortte.
(Encycliek Consueverunt Romani Pontifices, 1569)
Pius V brengt de slang ook met ketterijen in verband. Als we daarbij dan denken aan de reformatie, is de verborgen boodschap wel duidelijk.

In de iconografie kennen we ontelbaar veel afbeeldingen van Maria. Daaronder ook de voorstelling met haar voet op de kop van een slang. Je voet op de nek van je vijand plaatsen is nog steeds een bekende overwinnaarshouding. Dat de slang - en zijn kroost - alleen de hiel van de vrouw - en haar kroost - kan bedreigen is gezien zijn ‘kruiperigheid’ niet meer dan logisch. En wie wenst een serpent niet toe dat hij mag bijten in de stof? In de term ‘nageslacht’ ligt opgesloten dat het vonnis van God wordt geërfd, wat meegespeeld heeft bij het formuleren van de erfzondeleer.

Initiatierite?

Als het verhaal de neerslag is van een initiatierite dan is de kennis van goed en kwaad blijkbaar voorbehouden aan de wereld der volwassenen (zie Deuteronomium 1:39). Het eten van de boom van de kennis van goed en kwaad betekent dan de overgang van kindheid naar volwassenheid, d.w.z. de puberteit. Deze overgang ging bij stamnomades gepaard met riten (rites de passages). Onder die riten neemt de besnijdenis een belangrijke plaats in. Het eten van de vrucht is de symboliek voor deze besnijdenis. In Leviticus 19:23 wordt dit expliciet beweerd, hoewel enkele vertalingen hier om onduidelijke redenen de woorden 'voorhuid' en 'onbesneden' weglaten.
In het licht van de besnijdenis is ook de rol van de slang te zien. Slangen zijn in de mythologie altijd en overal dieren van aarde en onderwereld, nacht en dood, maar ook dieren van geboorte, genezing en regeneratie. Ze sluipen geluidloos en geheimzinnig over de aarde of ze verbergen zich in holen of in gaten van stenen en bomen. Hun giftige beet brengt de dood. Ze verwisselen geregeld van huid, hetgeen levensvernieuwing betekent. Ze symboliseren de seksualiteit in al haar aspecten. In het verhaal van de tuin van Eden bewerkstelligt de slang de besnijdenis door een verkeerde weergave van Gods gebod. Het eerste gevolg is 'naaktheid'. De eikel die voordien door de voorhuid bedekt was, komt bloot te liggen. Alleen een gordel kan nog beschermen.
De vrucht mocht niet gegeten worden omdat het 'dood' brengt en omdat de mens erdoor als God wordt. Wie door de symbolische dood van de besnijdenis is heengegaan, kan leven verwekken. Voordien kon alleen God levende wezens scheppen. Na het eten van de boom der volwassenheid brengt de mens kinderen voort. Hij heeft het scheppend vermogen aan God ontfutseld. Terecht zegt God daarom: de mens is geworden als een van Ons. De mens neemt deel aan het scheppingswerk, maar hij zal nooit gelijk worden aan God. Het eten van de boom van onsterfelijkheid is hem immers niet gegund. De mens brengt 'dood' in Gods orde door een belangrijk orgaan te verminken. Het verhaal is in deze interpretatie een antwoord op de paradox: de besnijdenis brengt 'dood', maar is voorwaarde voor scheppingskracht.
2016 Paul Verheijen / Nijmegen