Paul Verheijen

DRIEKONINGEN

Bijbelse bron
Verdere traditie
Relieken
De ster
Gebruiken
Feestdagen

Bijbelse bron

De basisbron voor de zeer uitgebreide traditie rondom Driekoningen is de evangelist Matteüs in het Tweede Testament van de Bijbel die er twaalf verzen aan wijdt.
Toen Jezus geboren was, in Betlehem in Judea, tijdens de regering van koning Herodes, kwamen er magiërs uit het Oosten in Jeruzalem aan. Ze vroegen: ‘Waar is de koning van de Joden die onlangs geboren is? Wij hebben namelijk zijn ster zien opgaan en zijn gekomen om Hem te aanbidden.’ Koning Herodes schrok hevig toen hij dit hoorde, en heel Jeruzalem met hem. Hij riep alle hogepriesters en schriftgeleerden van het volk samen om aan hen te vragen waar de messias geboren zou worden. ‘In Betlehem in Judea,’ zeiden ze tegen hem, ‘want zo staat het geschreven bij de profeet: “En jij, Betlehem in het land van Juda, bent zeker niet de minste onder de leiders van Juda, want uit jou komt een leider voort die mijn volk Israël zal hoeden.”’ Daarop riep Herodes in het geheim de magiërs bij zich; hij wilde precies van hen weten wanneer de ster zichtbaar geworden was, en stuurde hen vervolgens naar Betlehem met de woorden: ‘Stel een nauwkeurig onderzoek in naar het kind. Stuur mij bericht zodra u het gevonden hebt, zodat ook ik erheen kan gaan om het te aanbidden.’ Nadat ze de koning hadden aangehoord gingen ze op weg, en nu ging de ster die ze hadden zien opgaan voor hen uit, totdat hij stil bleef staan boven de plaats waar het kind was. Toen ze de ster zagen, werden ze vervuld van diepe vreugde. Ze gingen het huis binnen en vonden het kind met Maria, zijn moeder. Ze wierpen zich in aanbidding voor het kind neer. Daarna openden ze hun kistjes met kostbaarheden en boden het geschenken aan: goud en wierook en mirre. En omdat ze in een droom de aanwijzing hadden gekregen dat ze niet naar Herodes terug moesten gaan, reisden ze via een andere route terug naar hun land.
(Matteüs 2,1-12)
Ook het vervolg is in de christelijke kunst vaak uitgebeeld: Herodes ontsteekt in woede en laat in Betlehem alle jongetjes, de onnozele kinderen, van twee jaar en jonger om zeep brengen.
Ook het Tweede Testament kent zijn gruwelijke verhalen.
Merk op dat Matteüs niet spreekt over koningen of over een aantal van drie.
Met zulke schaarse gegevens over deze mysterieuze huldebrengers nam de traditie uiteraard geen genoegen en zo onstond er uitgebreide legendevorming rond die wijzen uit het oosten.

Verdere traditie

In de de Griekse tekst van het Tweede Testament) heten ze magoi, letterlijk 'wijzen'.
Ons woord 'magiër' is ervan afkomstig en de NBV21 gebruikt dit woord ook (zie boven).
Misschien dacht Matteüs aan astrologen, gezien hun interesse in een ster.
Maar omdat Matteüs in zijn evangelie nogal veel citeert uit het Eerste Testament, denkt men ook aan deze tekst:
Wat ik zie is niet in het heden, wat ik waarneem is niet nabij. Een ster komt op uit Jakob, een scepter uit Israël.
(Numeri 24,17)
En bij hun geschenken heeft Matteüs misschien een tekst uit Jesaja voor ogen gehad:
Een vloed van kamelen zal je land overspoelen, jonge kamelen uit Midjan en Efa. Uit Seba komen ze in groten getale, beladen met wierook en goud. Zij verkondigen de roemrijke daden van de HEER.
(Jesaja 60,6)
Eindeloos is er gespeculeerd en gemoraliseerd over de betekenis van de drie geschenken. Zij representeerden nu eens de Drie-eenheid, dan weer verleden, heden en toekomst of de christelijke deugden geloof, hoop en liefde. Ook werden ze gekoppeld aan functies: koninklijk goud, priesterlijke wierook en profetische mirre. Ze werden betrokken op Jezus zelf: goud voor de koning der joden, wierook voor zijn god-zijn en mirre voor zijn mens-zijn. Bernardus van Clairvaux interpreteerde ze praktisch en beschouwde ze als ‘bestrijdingsmiddel’: het goud bestreed de armoede van Maria, de wierook de stank van de stal en de mirre hield de wormen bij het Kind weg.

De sobere gegevens uit Matteüs' beschrijving werden in de latere traditie steeds verder ingekleurd.
Vanaf de vroege middeleeuwen kreeg de ‘fantastische’ Driekoningenlegende vorm door onderstaande 'aanvullingen':
  • Op grond van het aantal geschenken (goud, wieroook en mirre) werden de wijzen een drietal.
  • De ster (zie ook verderop) wordt een buitengewone komeet met ofwel in de kop het beeld van een kind, ofwel Maria met haar kind, ofwel wordt de ster een engel.
  • Behalve door die bijzondere ster, werden de wijzen ook tot hun reis aangespoord door drie wonderen die plaatsvonden op de dag dat Jezus geboren zou worden.
    • De eerste wijze bezat een struisvogel die twee eieren legde. Uit een kwam een lam voort en uit de andere een leeuw (Jezus' god en mens zijn).
    • De tweede wijze had in zijn tuin een boom met een vrucht waaruit een duif vloog die de geboorte van het kind voorspelde.
    • De derde wijze kreeg een zoon die onmiddellijk kon lopen en praten en zowel de geboorte als de kruisdood van de verlosser aankondigde.
  • De wijzen vertrekken op hetzelfde tijdstip van verschillende plekken en ontmoeten elkaar ergens onderweg. Ze konden zo snel ter plekke zijn vanwege hun dromedarissen die driemaal (!) sneller lopen dan paarden. Honger en dorst hadden ze niet. De meningen over de grootte van het gevolg lopen uiteen van slechts negen tot maar liefst achtduizend personen. De wijzen arriveren als Jezus 13 dagen oud, aansluitend bij hun feestdag op 6 januari, 12 gewijde nachten na Kerstmis (Duits: Weinachten).
  • Toen voor Jeruzalem de ster verdween was dat het werk van de duivel
  • De wijzen worden koningen, mogelijk vanwege de kostbaarheid van de geschenken, of vanwege de opvatting dat koningen nu eenmaal wijze mannen zijn, ofwel onder invloed van een aantal bijbelteksten.
    Psalm 72,10: De koningen van Tarsis en de kustlanden, laten zij hem geschenken brengen. De koningen van Seba en Saba, laten ook zij hem schatting afdragen. Jesaja 60,3: Volken laten zich leiden door jouw licht, koningen door de glans van je schijnsel.
  • In de achtste eeuw kregen ze namen. De Legenda Aurea schrijft in hoofdstuk 14 De Epiphania Domini dat ze in het Hebreeuws heetten Appelius, Amerius en Damascus; in het Grieks Galgalath, Magalath en Sarachin; in het Latijn Caspar, Balthasar en Melchior. In de Westerse traditie zijn alleen de laatste namen behouden gebleven.
  • Nu de wijzen tot koning zijn gemaakt krijgen ze uiteraard ook koninkrijken toegewezen. Melchior was koning van Nubië en Arabië, Balthasar koning van Gondolië en Saba en Caspar van Tharsis en van het eiland Egryscilla. Ze worden tot afstammelingen van de drie zonen van Noach verklaard. Balthasar zou afstammen van Sem, Melchior van Cham en Caspar tenslotte van Jafet.
  • Ze krijgen drie verschillende leeftijden met bijpassende houding, de koninkrijken worden uitgebreid tot de drie toenmalig bekende werelddelen met bijbehorende huidskleuren. Hun geschenken symboliseren Jezus' goddelijkheid, sterfelijkheid en koningschap. Soms blijkt de jongste koning het neefje van de andere twee te zijn.
  • De terugreis van de Driekoningen duurde een heel jaar en was vol ontberingen en avonturen. Herodes had in Tarsus hun schepen in brand laten steken en achtervolgde hen voortdurend. Eenmaal thuis aangekomen, heeft de apostel Tomas hen gedoopt, tot bisschoppen gewijd en opdracht gegeven India te missioneren.
  • De Driekoningen stierven in het jaar 54, kort na elkaar, met slechts enkele dagen tussentijd, na eerst nog samen Kerstmis te hebben gevierd. Er is een traditie die meldt dat Melchior stierf op 1 januari, 116 jaar oud, Balthasar volgde op 6 januari en was 112 jaar, tenslotte stierf Caspar kort daarna op 119-jarige leeftijd. Deze leeftijden corresponderen niet met andere tradities. Hun lichamen werden gebalsemd en vorstelijk begraven in één graf in de kerk van Esfahan. Toen men het lijk van Caspar wilde bijzetten, gingen de lichamen van Melchior en Balthasar wat uit elkaar liggen om zo plaats te maken voor hem.
Het hier afgebeelde schema is een van de verschillende versies die er zijn van de 'wat hoort bij wie-puzzel'.

Relieken

Climax van de hele legendevorming werd de koppeling van de drie koningen aan skeletten, eerbiediger gezegd: relieken.
De lotgevallen van de relieken kunnen we o.a. lezen in de Vita beati Eustorgii Confessoris, een in Keulen samengestelde 12de eeuwse hagiografie over bisschop Eustorgius van Milaan (344-±350).
Helena bracht hun relieken - in de vorm van bot- en kledingresten - omstreeks 325 over naar Constantinopel, waarna ze in 344 aan de stad Milaan werden geschonken.
Eustorgius liet daarvoor speciaal een kerk bouwen (de huidige Sant' Eustorgio).
De ossen die de de kar met de sarcofaag trokken, werden door een wolf opgevreten.
Eustorgius dwong de wolf vervolgens de kar te trekken.
Gedurende acht eeuwen bleven de relieken rusten in Milaan.
In 1164, twee jaar na de verovering van Milaan, liet keizer Frederik I Barbarossa die uiteraard 'authentieke' relieken vervoeren naar Keulen.
Om achtervolgers over land te misleiden werden de hoefijzers van de muildieren van de kar achterstevoren geslagen.
Op 23 juli 1164 kwam het schip in Keulen aan en werden de relieken door de hele bevolking, priesters voorop, feestelijk binnengehaald en bijgezet in in de Petrus-Dom.
Zodoende kan men daar hedentendage bij een kostbare reliekschrijn de beenderen vereren van de Heilige Driekoningen die om begrijpelijke reden geschaard worden onder de zogenoemde reisheiligen.
Het Keulse stadswapen toont nog steeds drie kronen.
In 1980 werden drie textielfragmenten van de relieken aan een wetenschappelijk onderzoek onderworpen, waabij het textiel werd gedateerd tussen de 2de en 4de eeuw.

De ster

Over de vraag wat Matteüs voor ogen gehad zou kunnen hebben bij zijn beschrijving van de ster van Betlehem bestaan verschillende verklaringen.
Het kan bijvoorbeeld een nova of een supernova zijn geweest: een plotseling opvlammende ster die zich als een helder object manifesteert aan de sterrenhemel.
Dergelijke nova's zijn in het verleden wel meer waargenomen.
Als meest waarschijnlijke verklaring wordt echter de samenstand van drie heldere planeten genoemd.
In het jaar 7 VGJ vond er een Jupiter, Saturnus en Mars conjunctie plaats.
Verder zou nog te denken zijn aan de komeet van Halley, een komeet die om de 76 jaar verschijnt.
In 12 VGJ is deze in China waargenomen.
Jupiter en Saturnus vormden op 21 december 2020 een oplichtende stip toen de twee giganten elkaar ontmoetten aan de nachtelijke hemel.
Deze conjunctie was uniek, want voor het eerst in honderden jaren te zien.
Het kon natuurlijk niet uitblijven dat in het nieuws werd verwezen naar de ster van Betlehem.

Gebruiken

  • Op Dertiendag wordt een brood, koek of pudding gemaakt waarin een boon (een heilig boontje) was verstopt en wie de boon trof, was voor die dag koning.
  • Om hondsdolheid te bezweren zegt men: Kwaje hond sta stille, het is der Koningen wille.
  • In Keulen gaat men uit voorzorg bij aanvang van een verre reis een Driekoningenbriefje halen.
  • Kinderen lopen bedelend langs de huizen (vergelijk Sinterklaas en Sint-Maarten) en zingend: Drie koninge, drie koninge, gif me ne'nuwen 'oet! den ouwen is versleten, mijn moeder mag 't niet weten, mijn vader heeft z'n geld op de russel geteld.
    In de laatste zin betekent russel: rooster en geld tellen op een rooster staat voor: géén geld hebben of het verloren zijn.
    Omdat dit woord niet meer werd begrepen werd er later toonbank van gemaakt.
  • Water wordt gewijd (driekoningenwater), waarmee huizen worden ingezegend, waarbij de voorletters van de koningen plus twee kruisjes (C+M+B) op de deur worden gekrijt.
    Die letters staan ook voor de Latijnse zegenspreuk Christus Mansionem Benedicat, moge Christus dit huis zegenen.
  • Koning Caspar, opgevat als Morenkoning kreeg een rol in de poppenkast

Feestdagen

Weinig bekend is het feit dat 'Driekoningen' en ouder feest is dan Kerstmis.
De oudst bekende literaire verwijzing naar het feest komt voor bij Clemens van Alexandrië (±150-±215) in zijn werk Stromateis, waarin hij een aantal gewoonten beschrijft van leerlingen van de Alexandrijnse school van Basilides.
Deze zouden het feest van het doopsel van Jezus in de Jordaan vieren:
Zij zeggen dat dit plaatsvond in het 15e jaar van de keizer Tiberius, op de 15e van de maand Tybi; anderen zeggen dat dit gebeurde op de 11e van dezelfde maand.
De 11e van de maand Tybi is het equivalent van 6 januari in de juliaanse kalender.
In het Grieks-christelijke oosten werd die feestdag Theofanie genoemd, 'Godsverschijning', soms ook 'Jordaanfeest' geheten, maar waarom juist voor deze datum werd gekozen, schrijft Clemens niet.
Het doopsel werd vooral herdacht omdat Christus zich daarbij als God openbaarde door de stem van God uit de hemel Dit is Mijn geliefde Zoon, in Hem vind Ik vreugde.

Sommige kerken in het oosten voegden daar later nog drie andere openbaringen van Christus aan toe: zijn geboorte (waaraan in het begin nauwelijks tot geen aandacht werd besteed), het bezoek van de wijzen uit het oosten en het wijnwonder op de bruiloft te Kana.

In de 4e eeuw nam het Latijns-christelijke westen dit feest over onder de naam Epihania Domini, Verschijning des Heren', maar in 'uitgeklede' vorm.
De geboorte van Christus werd daar wel gevierd en zelfs op een aparte datum op 25 december.
Rome plaatste op 6 januari het bezoek van de wijzen op de voorgrond.

In Nederland worden de Openbaring des Heren en de Doop van Christus tegenwoordig alleen nog liturgisch gevierd op resp. de zondag na nieuwjaar en de zondag na 6 januari (op maandag als Epifanie en Doop samenvallen).
2016 Paul Verheijen / Nijmegen